ECLI:NL:CBB:2023:536

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
23 september 2023
Zaaknummer
21/240
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de minister bij het onderbrengen en verzorgen van dieren na weigering van toegang tot de EU

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de weigering van toegang tot de EU voor een zending slangen, spinnen en schorpioenen, die op 12 september 2019 op het grondgebied van de EU zijn gebracht. De minister heeft op basis van artikel 2.42 van de Regeling handel levende dieren en levende producten besloten dat de zending voor rekening van [naam 1] ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd moest worden. Het College oordeelt dat [naam 1] kan worden aangemerkt als gemachtigde van de importeur, waardoor de minister bevoegd was om de kosten voor de verzorging van de dieren in rekening te brengen. Echter, het College heeft geoordeeld dat de minister te veel kosten in rekening heeft gebracht, aangezien de dieren gedurende een termijn van zestig dagen na de weigering van toegang tot de EU verzorgd mochten worden. Het kostenbesluit van de minister is vernietigd, en de minister is opgedragen een nieuw kostenbesluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan [naam 1] wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/240

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 september 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. J.L. Baar)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (de Staat)

Procesverloop

Met het besluit van 4 november 2019 (het maatregelbesluit) heeft de minister beslist dat 343 [dier 1] , [dier 2] en [dier 3] die op 12 september 2019 op het grondgebied van de Europese Unie zijn gebracht, op grond van artikel 2.42 van de Regeling handel levende dieren en levende producten (de Regeling) met ingang van 16 september 2019 voor rekening van [naam 1] worden ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd.
Met het besluit van 8 januari 2021 (de beslissing op bezwaar) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en als bijlage daarbij gevoegd het aan [naam 1] geadresseerde besluit van 26 januari 2023 waarbij de minister de kosten voor het onderbrengen van de dieren op [naam 1] heeft verhaald (het kostenbesluit).
De zitting was op 22 maart 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen. Verder heeft namens [naam 1] deelgenomen [naam 2] .
In verband met het verzoek van [naam 1] tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn is de Staat in de procedure betrokken.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 12 september 2019 is een zending [dier 1] , [dier 2] en [dier 3] in vier houten transportkisten (de zending) per vliegtuig vanuit [land] aangekomen op [plaats] en daarmee op het grondgebied van de Europese Unie (EU). Uit de factuur van de zending blijkt dat [naam 3] de koper is. [naam 1] is door [naam 3] ingeschakeld om de afhandeling van de zending na aankomst op [plaats] te verzorgen, waaronder ook de aanmelding van de zending voor keuring door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
1.2
De zending is op 12 september 2019 ter keuring aangeboden aan de dierenarts van de NVWA bij de inspectiepost op [plaats] . [naam 3] was hierbij aanwezig. Bij deze inspectie (overeenstemmingscontrole) heeft de dierenarts geconstateerd dat de veterinaire certificaten niet overeenkwamen met de zending. De aantallen en soorten dieren die waren vermeld op de certificaten weken af van wat de dierenarts aantrof in de transportkisten. De zending is hierop op 13 september 2019 de toegang tot de EU geweigerd. Dit besluit om de invoer van de zending in de EU te weigeren (het weigeringsbesluit) is op 16 september 2019 op schrift gesteld en geadresseerd aan [naam 1] . Daarbij is – voor zover hier van belang – vermeld dat de partij teruggezonden moet worden. De termijn waarbinnen de zending naar een derde land kon worden gestuurd is gesteld op zestig dagen na dagtekening van het besluit. Tegen dit besluit heeft [naam 1] geen bezwaar gemaakt.
1.3
De dieren werden, na de weigering om de zending toe te laten tot de EU, op de inspectiepost gehouden terwijl [naam 3] en [naam 1] probeerden de zending terug te sturen naar de exporteur in [land] of naar een derde land. Op 16 september 2019 was dat nog niet gelukt. Daarna heeft de dierenarts van de NVWA besloten dat de verzorging op de inspectiepost niet meer afdoende was omdat de dieren al langere tijd niet gevoerd en gedrenkt waren. De dieren zijn vervolgens op 16 september 2019 door toezichthouders van de NVWA meegevoerd en bij een opslaghouder geplaatst.
1.4
De minister heeft op 10 oktober 2019 een last onder bestuursdwang opgelegd aan [naam 3] , waarbij is meegedeeld dat op 16 september 2019 spoedbestuursdwang is toegepast ten aanzien van de zending dieren, waarbij de dieren zijn meegevoerd en in een geschikte huisvesting bij een opslaghouder zijn geplaatst. Op 4 november 2019 heeft de minister dit besluit, nadat [naam 3] daartegen bezwaar had gemaakt, ingetrokken. Volgens de minister is hij niet bevoegd om een last onder bestuursdwang op te leggen bij illegale import van dieren.
1.5
Op dezelfde dag als waarop de minister de last onder bestuursdwang aan [naam 3] heeft ingetrokken (4 november 2019), heeft de minister het besluit genomen om op grond van artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling, met terugwerkende kracht tot 16 september 2019, de dieren voor rekening van [naam 1] onder te brengen, te voeren, te drenken en te verzorgen (het maatregelbesluit). Als reden daarvoor heeft de minister gegeven dat [naam 1] de dieren op het grondgebied van de EU heeft gebracht zonder aan de voorschriften te voldoen, aangezien de overeenstemmingscontrole niet voldeed. De minister heeft in het besluit verder vermeld dat hij de hoogte van de kosten op dat moment nog niet precies kon vaststellen. Zodra dat wel kon, zou de minister de kosten in rekening brengen bij [naam 1] door middel van een invorderingsbesluit.
1.6
Met het kostenbesluit van 26 januari 2023 heeft de minister de kosten op [naam 1] verhaald. De minister heeft de kosten vastgesteld op € 47.960,84, zijnde de opslagkosten van de dieren tot en met 6 januari 2020.
De beslissing op bezwaar
2.1
De minister heeft het bezwaar van [naam 1] tegen het maatregelbesluit ongegrond verklaard.
2.2
De minister overweegt daarbij dat het op grond van de Regeling, zoals die gold ten tijde van het maatregelbesluit, verboden is om dieren en producten in Nederland te brengen vanuit een derde land. Een uitzondering op dit verbod geldt voor dieren die voldoen aan de bepalingen van de artikelen 2.35 tot en met 2.41 van de Regeling. In dit geval is artikel 2.41 van de Regeling van belang dat bepaalt dat een partij dieren vergezeld dient te gaan van een gezondheidscertificaat. Omdat er in deze zending dieren zaten die niet op het begeleidende gezondheidscertificaat stonden en het niet goed mogelijk was om vast te stellen of alle dieren overeenkwamen met de gegevens op het gezondheidscertificaat, is de partij dieren geweigerd voor invoer in de EU. Ook Richtlijn 91/496/EEG [1] schrijft uitdrukkelijk voor dat dieren die afkomstig zijn uit een derde land aan een overeenstemmingscontrole onderworpen worden. Gelet op artikel 2.42 van de Regeling heeft de minister de bevoegdheid om, nu de overeenstemmingscontrole in dit geval niet voldeed, de dieren onder te brengen, te verzorgen, te voederen en te drenken.
2.3
Richtlijn 91/496/EEG is vervallen op 14 december 2019. Maar de minister wijst erop dat ook uit de daarna geldende regelgeving – artikel 66, eerste lid, van Verordening 2017/625 [2] – volgt dat zendingen dieren die niet aan de Unieregels voldoen in officiële bewaring genomen moeten worden en dat invoer in de EU daarvan wordt geweigerd.
2.4
Dat hij aan het maatregelbesluit terugwerkende kracht heeft verleend tot 16 september 2019 is volgens de minister niet onrechtmatig. Vooral nu in dit geval de rechtszekerheid niet in het geding is. De minister wijst er daarbij op dat [naam 1] al op 12 september 2019 telefonisch op de hoogte is gesteld van het feit dat er gebreken waren geconstateerd bij de zending. De minister concludeert dat het [naam 1] vanaf dat moment duidelijk was dat de dieren in bewaring genomen zouden worden.
2.5
De minister volgt [naam 1] niet in haar betoog dat hij gehouden was de dieren te euthanaseren toen duidelijk was dat de overtreding onherstelbaar was. Ten tijde van de inbewaringneming was namelijk nog niet duidelijk of de dieren terug konden naar het land van herkomst of een andere geschikte bestemming buiten de EU.
Omvang van het geding
3.1
Het College stelt allereerst vast dat het beroep van [naam 1] is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 8 januari 2021 over het besluit om voor rekening van [naam 1] de dieren van de zending onder te brengen, te voeren, te drenken en te verzorgen. Dit besluit ligt dan ook in deze procedure ter beoordeling voor.
3.2
[naam 1] heeft op de zitting verklaard dat zij niet (langer) bestrijdt dat er geen overeenstemming was tussen hetgeen vermeld was op de certificaten van de zending en de aantallen en soorten dieren die de dierenarts daadwerkelijk heeft aangetroffen in de transportkisten. Tegen het weigeringsbesluit van 16 september 2019 heeft [naam 1] ook geen rechtsmiddelen ingesteld. Dat betekent dat het weigeringsbesluit in rechte onaantastbaar is en bij de rechter dus niet meer ter discussie kan worden gesteld. Het College gaat daarom uit van de juistheid daarvan. Voor zover [naam 1] in haar beroepsgronden de juistheid van de overeenstemmingscontrole of de juistheid van de determinatie bestrijdt, laat het College dat daarom onbesproken.
3.3
[naam 1] heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat haar beroep – dat is gericht tegen de beslissing op bezwaar – ook betrekking heeft op het kostenbesluit van 26 januari 2023. [naam 1] betoogt dat analoge toepassing van artikel 5:31c, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in dit geval passend is. [naam 1] heeft geen zelfstandig rechtsmiddel aangewend tegen het kostenbesluit, maar betwist dit besluit wel. De gronden tegen de beslissing op bezwaar gelden ook voor het kostenbesluit.
3.4
Artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een beroep tegen een last onder bestuursdwang mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de kosten daarvan, voor zover de belanghebbende deze betwist. Hiermee heeft de wetgever voorzien in concentratie van rechtsbescherming. In dit geval heeft de minister echter geen last onder bestuursdwang maar een maatregel als genoemd in artikel 2.42 van de Regeling opgelegd. Het College is van oordeel dat het onderhavige kostenbesluit op een lijn moet worden gesteld met een beschikking tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb. Dit brengt mee dat het College in deze procedure ook het kostenbesluit zal beoordelen.
Voor wiens rekening
4.1
[naam 1] vindt dat de minister het maatregelbesluit ten onrechte aan haar heeft gericht en ook de daarmee gemoeide kosten niet aan haar in rekening heeft mogen brengen. Zij voert in dat verband aan dat de minister haar ten onrechte aanmerkt als overtreder. Artikel 2.42, tweede lid, aanhef en onder a, van de Regeling bepaalt dat de kosten voor onderbrengen, voeren, drenken en verzorgen van dieren voor rekening komen van de importeur of diens gemachtigde. [naam 1] stelt dat zij niet aangemerkt kan worden als gemachtigde van [naam 3] zoals hier bedoeld. Zij heeft alleen de afhandeling van de zending geregeld voor [naam 3] , is geen eigenaar of importeur van de dieren, heeft de dieren niet gezien en was ook niet bij de keuring aanwezig. [naam 1] heeft alleen de zending aangemeld. De gegevens daarvoor, waaronder het gezondheidscertificaat, heeft [naam 3] haar aangeleverd. De overtreding waarop het besluit ziet en waarom het maatregelbesluit is genomen, is dan ook niet aan [naam 1] toe te rekenen. Voor zover het voor het treffen van de maatregel niet vereist is dat [naam 1] als overtreder is aan te merken, is dat in ieder geval wel van belang om tot kostenverhaal over te kunnen gaan. Omdat [naam 1] hier niet als overtreder is aan te merken, kan het aan haar gerichte kostenbesluit niet in stand blijven.
4.2
Zoals het College onder 3.2 heeft overwogen, is niet in geschil dat ten aanzien van deze zending dieren niet is voldaan aan de voorschriften, bedoeld in artikel 2.42, eerste lid, van de Regeling, zoals die gold ten tijde van het maatregelbesluit. Het College volgt [naam 1] niet in haar betoog dat zij niet kan worden aangemerkt als gemachtigde in de zin van de Regeling. Zoals op de zitting door [naam 1] is toegelicht, heeft zij een overeenkomst gesloten met [naam 3] om namens hem de zending dieren af te handelen vanaf het moment van aankomst op [plaats] . Deze afhandeling betreft niet alleen de douaneafhandeling, maar ook het regelen van de keuringsaanvraag bij de inspectiepost van de NVWA op [plaats] . Dat maakt naar het oordeel van het College dat [naam 1] namens [naam 3] de partij dieren met het oog op het brengen in Nederland voor onderzoek heeft aangeboden bij de inspectiepost. Dat de dierenarts bij de overeenstemmingscontrole heeft geconstateerd dat niet is voldaan aan de voorschriften kan dan ook aan [naam 1] worden toegerekend. Of [naam 1] zelf al dan niet als overtreder kan worden aangemerkt van voorschriften van de Regeling is daarvoor niet bepalend. Omdat [naam 1] kan worden aangemerkt als gemachtigde in de zin van artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling, was de minister bevoegd om te bepalen dat de kosten van de maatregel voor rekening komen van [naam 1] . Gelet hierop zijn het maatregelbesluit en het kostenbesluit terecht aan [naam 1] gericht.
Misbruik van bevoegdheid en strijd met de rechtszekerheid
5.1
[naam 1] voert verder aan dat de minister alle procedurele voorschriften die hij moest volgen naast zich heeft neergelegd. Zo heeft de minister volgens [naam 1] misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid én heeft hij gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door eerst aan [naam 3] (als eigenaar van de dieren) een last onder bestuursdwang op te leggen, dit besluit vervolgens in te trekken en daarna met terugwerkende kracht de maatregel op grond van artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling te treffen op kosten van [naam 1] . Toen de minister aan [naam 3] een last onder bestuursdwang oplegde, kon [naam 1] immers ervan uitgaan dat zij geen besluit zou ontvangen. Door vervolgens later [naam 1] toch te confronteren met het maatregelbesluit met terugwerkende kracht is sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. [naam 1] heeft hierdoor geen enkele kans gekregen om zelf maatregelen te treffen om het maatregelbesluit te voorkomen of om de kosten te beperken. [naam 1] is zo met een voldongen feit geconfronteerd. [naam 1] stelt dat de enige reden voor de minister om haar met terugwerkende kracht alsnog aan te schrijven is om te voorkomen dat de kosten voor het onderbrengen van de dieren niet verhaald zouden kunnen worden. Door dat te doen maakt de minister volgens [naam 1] misbruik van zijn bevoegdheid.
5.2
Het College stelt vast dat het weigeringsbesluit aan [naam 1] is gericht. Gelet hierop en gelet op hetgeen ten tijde van het maatregelbesluit was bepaald in artikel 2.42 van de Regeling had [naam 1] er rekening mee moeten houden dat ten aanzien van de dieren een maatregel zou worden getroffen en dat haar daarvoor kosten in rekening gebracht zouden worden. Het vasthouden van de dieren op de inspectiepost – waar geen sprake is van verzorging van de dieren – of het toelaten van de dieren tot de EU was immers geen optie. Uit de diergeneeskundige verklaring van 20 september 2019 blijkt dat hierover tussen 13 september 2019 en 16 september 2019 diverse malen contact is geweest tussen de dierenarts en een vertegenwoordiger van [naam 1] . Bovendien bepaalt het weigeringsbesluit dat [naam 1] de dieren binnen een termijn van zestig dagen naar een derde land kan vervoeren alvorens de zending zal worden vernietigd. Zo lang de dieren dan ook niet naar een derde land zijn vervoerd, volgt uit het voorgaande dat [naam 1] als gemachtigde van [naam 3] verantwoordelijkheid draagt voor de zending. Het College is gelet hierop van oordeel dat de minister niet heeft gehandeld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door voor rekening van [naam 1] een maatregel te treffen ten aanzien van de dieren. De minister heeft het maatregelbesluit voorts met terugwerkende kracht kunnen nemen. Artikel 3:40 van de Awb verzet zich daar niet tegen.
5.3
Het College is evenmin van oordeel dat de minister misbruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid. De minister ontleent de bevoegdheid om het maatregelbesluit tot [naam 1] te richten aan artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling. De reden daarvoor is, zo volgt ook uit deze bepaling, dat de wetgever de kosten van een daarin genoemde maatregel niet bij de Staat heeft willen neerleggen. Dat de minister eerst aan [naam 3] een last onder bestuursdwang heeft opgelegd en deze nadien heeft ingetrokken, doet aan de bevoegdheid van de minister om ten aanzien van [naam 1] een maatregel te treffen niet af. De beroepsgrond slaagt niet.
Beperking van de kosten
6.1
[naam 1] voert tot slot aan dat de dieren veel langer dan nodig was zijn ondergebracht bij een opslaghouder. Hierdoor zijn onnodige kosten gemaakt. Zij betoogt dat de minister verplicht was om de dieren te euthanaseren toen bleek dat de zending niet terug kon naar [land] en ook niet kon worden doorgezonden naar een derde land. [naam 1] wijst hierbij op artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling waarin het doden van de dieren ook genoemd is als mogelijke maatregel. Dit volgt volgens [naam 1] ook uit de onderliggende Europeesrechtelijke bepalingen. Door de dieren niet te euthanaseren heeft de minister gehandeld in strijd met Europese regelgeving. Bovendien volgt volgens [naam 1] uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dat op de minister de plicht rust de kosten van de maatregel te beperken en deze toe te passen op de minst ingrijpende wijze. Als de minister de zending had vernietigd kort nadat deze in bewaring was genomen, op het moment dat duidelijk was dat doorzending niet mogelijk was, had de minister de kosten aanzienlijk kunnen beperken. Door de dieren lang in opvang te houden én [naam 1] op geen enkele wijze de mogelijkheid te bieden de kosten te beperken, heeft de minister gehandeld in strijd met de op hem rustende plicht de schade zoveel mogelijk te beperken.
6.2
Het College stelt vast dat de minister in het kostenbesluit kosten in rekening heeft gebracht voor het onderbrengen, voeren, drenken en verzorgen van de dieren gedurende in totaal zestien weken (112 dagen). Het betoog van [naam 1] dat de minister de dieren had moeten euthanaseren toen duidelijk was dat de dieren niet naar een derde land konden worden doorgezonden en dat de in rekening gebrachte kosten daarom onredelijk hoog zijn, slaagt voor zover de minister kosten in rekening heeft gebracht over meer dan zestig dagen, nu [naam 1] in het weigeringsbesluit zestig dagen na dagtekening de tijd kreeg om te bewerkstelligen dat de dieren zouden worden doorgezonden naar een derde land (vgl. artikel 69 van Verordening 2017/625). Daartoe zijn ook daadwerkelijk pogingen ondernomen. Pas na het verstrijken van deze termijn van zestig dagen kon de minister vaststellen dat doorzending naar een derde land niet mogelijk was. Dat dit voor de minister eerder duidelijk was, blijkt niet uit de stukken. Dit brengt met zich dat de minister gedurende deze zestig dagen niet gehouden was de dieren te euthanaseren, maar de maatregel mocht toepassen waarbij de dieren werden ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd en ook de daaruit voortvloeiende kosten met het kostenbesluit bij [naam 1] in rekening mocht brengen.
7 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het beroep voor zover gericht tegen het maatregelbesluit ongegrond en is het beroep voor zover gericht tegen het kostenbesluit gegrond. Het College zal het kostenbesluit vernietigen omdat de minister hierin kosten in rekening heeft gebracht over meer dan zestig dagen (namelijk 112 dagen). Het College ziet geen aanleiding om zelf te voorzien door de kosten vast te stellen voor het onderbrengen, voeren, drenken en verzorgen van de dieren voor een periode van zestig dagen. Het College heeft hiervoor onvoldoende informatie omdat de processtukken geen facturen of een specificatie van de kosten bevatten. De minister zal daarom een nieuw kostenbesluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College zal hiervoor een termijn stellen van zes weken na verzending van deze uitspraak.
Redelijke termijn
8.1
[naam 1] heeft verzocht om haar een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. In zaken als hier aan de orde geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Uitgangspunt voor vergoeding van immateriële schade is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
8.2
De minister heeft het bezwaarschrift op 15 november 2019 ontvangen. Op het moment van het doen van deze uitspraak is de termijn van twee jaar met een jaar en ruim tien maanden overschreden. Van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten is geen sprake. [naam 1] heeft daarom recht op € 2.000,- schadevergoeding. Het College stelt vast dat de behandeling van het bezwaar meer dan een half jaar in beslag heeft genomen en dat de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar heeft geduurd. De overschrijding van de redelijke termijn is dus zowel aan de minister als aan het College toe te rekenen.
8.3
Voor de berekening van het bedrag aan schadevergoeding dat voor rekening komt van de minister en van de Staat is de methode gevolgd die is uiteengezet in het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) en ook volgt uit de uitspraak van het College van 7 januari 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:1). Van de overschrijding is na afronden een periode van ongeveer acht maanden toe te rekenen aan de bezwaarfase. Het restant wordt toegerekend aan de beroepsfase. Het College zal daarom op de voet van artikel 8:88 van de Awb de minister veroordelen tot betaling van een bedrag van € 727,27 (8/22 x € 2.000,-) aan [naam 1] en de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.272,73 (14/22 x € 2.000,-) aan [naam 1] .
Slotsom
9.1
Omdat het College het beroep tegen het kostenbesluit gegrond zal verklaren, zal het College bepalen dat de minister aan [naam 1] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9.2
Het College zal de minister veroordelen in de door [naam 1] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
9.3
Het College zal [naam 1] een vergoeding toekennen voor de door haar gemaakte kosten voor het indienen van het verzoek tot vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Deze kosten stelt het College op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor de behandeling op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5). Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de minister als aan de rechter is toe te rekenen, zullen de minister en de Staat ieder voor de helft in deze proceskosten van [naam 1] worden veroordeeld.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep dat is gericht tegen de beslissing op bezwaar van 8 januari 2021 ongegrond;
  • verklaart het beroep dat is gericht tegen het kostenbesluit gegrond;
  • vernietigt het kostenbesluit;
  • draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw kostenbesluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt de minister om aan [naam 1] een vergoeding voor immateriële schade van € 727,27 te betalen;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) om aan [naam 1] een vergoeding voor immateriële schade van € 1.272,73 te betalen;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 360,- aan [naam 1] te vergoeden;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van in totaal € 2.092,50 (€ 1.674,- + € 418,50);
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.L. van der Beek, mr. M. van Duuren en mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra-van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 september 2023.
w.g. H.L. van der Beek w.g. Y.R. Boonstra-van Herwijnen

Bijlage

Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht(
zoals gold tot 13 december 2019)
Artikel 4
1. De Lid-Staten zien erop toe dat alle uit derde landen afkomstige partijen dieren door de veterinaire autoriteit in een van de, op het in bijlage I van Richtlijn 90/675/EEG omschreven grondgebied gelegen, erkende inspectieposten aan de grens worden onderworpen aan een controle van de documenten en aan een overeenstemmingscontrole, ongeacht de douanebestemming van deze dieren, ten einde zich te vergewissen van:
- hun oorsprong,
- hun verdere bestemming, met name in geval van doorvoer of in het geval van dieren waarvan het handelsverkeer niet op communautair niveau is geharmoniseerd of niet onderworpen is aan specifieke, bij een communautair besluit erkende vereisten met betrekking tot de Lid-Staat van bestemming,
- het feit dat de op de certificaten of documenten voorkomende vermeldingen overeenstemmen met de garanties die worden verlangd door de communautaire regelgeving of, indien het gaat om dieren waarvan het handelsverkeer niet op communautair niveau is geharmoniseerd, met de garanties die worden verlangd door de nationale regels die gelden voor de verschillende gevallen voorzien bij deze richtlijn.
2. Onverminderd de in artikel 8 genoemde vrijstellingen dient de officiële dierenarts een fysieke controle te verrichten van de in de inspectiepost aan de grens aangeboden dieren. Deze controle dient met name het volgende te omvatten:
a. a) een klinisch onderzoek van de dieren om na te gaan of de dieren in overeenstemming zijn met de gegevens die vermeld staan op het certificaat of het document dat hen vergezelt en of zij klinisch gezond zijn.
Volgens de procedure van artikel 23 kan voor bepaalde categorieën en soorten dieren onder bepaalde voorwaarden en aan de hand van volgens dezelfde procedure vast te stellen voorschriften worden afgeweken van het beginsel van het individuele klinische onderzoek;
b) eventuele door hem noodzakelijk geachte of in de communautaire regelgeving vervatte laboratoriumonderzoeken;
c) eventuele officiële monsternemingen ten behoeve van het onderzoek op de aanwezigheid van residuen; deze monsters dienen zo snel mogelijk geanalyseerd te worden;
d) nagaan of is voldaan aan de minimumeisen van Richtlijn 77/489/EEG van de Raad van 18 juli 1977 inzake de bescherming van dieren tijdens internationaal vervoer (6).
Met het oog op een latere controle van het vervoer en eventueel van de naleving van de aanvullende eisen in het bedrijf van bestemming dient de officiële dierenarts de noodzakelijke informatie door te geven aan de bevoegde instanties van de Lid-Staat van bestemming met behulp van het in artikel 20 van Richtlijn 90/425/EEG genoemde verbindingssysteem.
De officiële dierenarts kan bij de uitvoering van sommige van voornoemde taken worden bijgestaan door gekwalificeerd, speciaal daartoe opgeleid personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid staat.
3. In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen evenwel voor dieren die via een haven of een luchthaven op het in bijlage I van Richtlijn 90/675/EEG omschreven grondgebied worden binnengebracht, de overeenstemmingscontrole en de fysieke controle in die haven of luchthaven van bestemming worden verricht, op voorwaarde dat die haven of luchthaven over een inspectiepost aan de grens als bedoeld in artikel 6 beschikt, en dat de dieren, naar gelang van het geval, met hetzelfde schip of met hetzelfde vliegtuig over zee, respectievelijk door de lucht verder reizen. In dat geval brengt de bevoegde instantie die de controle van de documenten heeft verricht, hetzij rechtstreeks, hetzij via de plaatselijke veterinaire instantie, de officiële dierenarts van de inspectiepost van de Lid-Staat van bestemming op de hoogte van het passeren van de dieren door middel van het in artikel 20 van Richtlijn 90/425/EEG genoemde verbindingssysteem.
4. Alle kosten die voortvloeien uit de toepassing van dit artikel komen zonder schadeloosstelling van de kant van de Lid-Staat ten laste van de afzender, de geadresseerde of hun gemachtigde.
5. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inclusief die betreffende opleiding en kwalificatie van het hulppersoneel, worden indien nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 23.
Verordening officiële controles (Verordening (EU) 2017/625)
Afdeling III
Actie bij vermoeden van niet-naleving en bij niet-naleving ten aanzien van dieren en goederen die de Unie binnenkomen
[…]
Artikel 66 - Maatregelen die moeten worden genomen indien niet-conforme zendingen de Unie binnenkomen
1. Indien zendingen dieren of goederen die niet aan de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels voldoen de Unie binnenkomen, worden deze door de bevoegde autoriteiten in officiële bewaring genomen en wordt de binnenkomst in de Unie geweigerd.
Zo nodig worden die zendingen, in afwachting van een verder besluit, door de bevoegde autoriteiten in afzondering of quarantaine geplaatst en worden de daarin opgenomen dieren onder passende omstandigheden gehouden, verzorgd of behandeld. Indien mogelijk houden de bevoegde autoriteiten er ook rekening mee dat bepaalde soorten goederen bijzondere zorg behoeven.
2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast betreffende de praktische regelingen voor de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel bedoelde afzondering en quarantaine. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 145, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3. Ten aanzien van de in lid 1 bedoelde zending geeft de bevoegde autoriteit onverwijld de voor de zending verantwoordelijke ondernemer de opdracht:
de zending te vernietigen;
de zending overeenkomstig artikel 72, leden 1 en 2, door te zenden naar een plaats buiten de Unie, of
de zending overeenkomstig artikel 71, leden 1 en 2, te onderwerpen aan een speciale behandeling of aan andere maatregelen die noodzakelijk zijn om aan de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels te voldoen en de zending in voorkomend geval te bestemmen voor andere doeleinden dan die waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd.
Elke in de eerste alinea, onder a), b) en c), genoemde actie wordt verricht met inachtneming van de in artikel 1, lid 2, bedoelde regels, en in het bijzonder, wat betreft zendingen levende dieren, van de regels om dieren vermijdbare pijn, spanning of lijden te besparen.
Indien de zending bestaat uit planten, plantaardige producten of ander materiaal, zijn de punten a), b) en c) van de eerste alinea van toepassing op de zending of op partijen daarvan.
Alvorens de exploitant te gelasten overeenkomstig de punten a), b) en c) van de eerste alinea acties te ondernemen, hoort de bevoegde autoriteit de betrokkene, tenzij onmiddellijk optreden is vereist om te reageren op risico's voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, voor het dierenwelzijn of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, ook voor het milieu.
4. Wanneer de bevoegde autoriteit de exploitant gelast een of meer van de in lid 3, eerste alinea, onder a), b), of c), genoemde acties te ondernemen, kan die bevoegde autoriteit uitzonderlijk toestaan dat de actie slechts ten aanzien van een deel van de zending wordt ondernomen, op voorwaarde dat de gedeeltelijke vernietiging, terugzending, speciale behandeling of andere maatregel:
de naleving garandeert;
geen risico vormt voor de gezondheid van mensen, dieren of planten, voor het dierenwelzijn, of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, ook voor het milieu, en
de werking van de officiële controles niet verstoort.
5. Elk besluit om de binnenkomst van een zending overeenkomstig lid 1 van dit artikel te weigeren en elk gebod overeenkomstig de leden 3 en 6 van dit artikel en artikel 67 wordt door de bevoegde autoriteiten onmiddellijk ter kennis gebracht aan:
de Commissie,
de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten;
de douaneautoriteiten;
e bevoegde autoriteiten van het derde land van oorsprong, en
de voor de zending verantwoordelijke ondernemer.
Die kennisgeving geschiedt via het IMSOC.
6. Indien een zending van de in artikel 47, lid 1, bedoelde categorieën dieren of goederen niet voor de in dat artikel bedoelde officiële controles wordt aangeboden, dan wel niet overeenkomstig de voorschriften in artikel 50, leden 1 en 3, en artikel 56, leden 1, 3 en 4, of krachtens artikel 48, artikel 49, lid 4, artikel 51, artikel 53, lid 1, en artikel 58 vastgestelde regels wordt aangeboden, gelasten de bevoegde autoriteiten dat die zending wordt vastgehouden of teruggeroepen en onverwijld in officiële bewaring wordt genomen.
Op die zendingen zijn de leden 1, 3 en 5 van dit artikel van toepassing.
7. De in dit artikel bedoelde maatregelen worden uitgevoerd op kosten van de voor de zending verantwoordelijke ondernemer.
[…]
Artikel 69 - Niet-toepassing door de exploitant van door de bevoegde autoriteiten gelaste maatregelen
1. De voor de zending verantwoordelijke exploitant voert onverwijld alle maatregelen uit die de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 66, leden 3 en 6, en artikel 67 gelasten; hij doet dit in ieder geval binnen zestig dagen na de datum waarop de bevoegde autoriteiten het besluit overeenkomstig artikel 66, lid 5, aan de betrokken exploitant ter kennis brengen. De bevoegde autoriteiten kunnen een periode bepalen die korter is dan zestig dagen.
2. Indien de betrokken exploitant na het verstrijken van de in lid 1 bedoelde termijn nog geen actie heeft ondernomen, gelasten de bevoegde autoriteiten:
dat de zending wordt vernietigd of onderworpen aan elke andere passende maatregel;
in de in artikel 67 bedoelde gevallen dat de zending wordt vernietigd in geschikte inrichtingen die zo dicht mogelijk bij de grenscontrolepost gelegen zijn, waarbij alle maatregelen worden genomen die noodzakelijk zijn om de gezondheid van mensen, dieren of planten, het dierenwelzijn of het milieu te beschermen.
3. De bevoegde autoriteiten kunnen de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde termijn verlengen met een duur die noodzakelijk is om de resultaten van het advies van een tweede deskundige als bedoeld in artikel 35 te verkrijgen, mits dit geen schadelijke gevolgen heeft voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, voor het dierenwelzijn of, wat ggo's en gewasbeschermingsmiddelen betreft, ook voor het milieu.
4. De in dit artikel bedoelde maatregelen worden uitgevoerd op kosten van de voor de zending verantwoordelijke ondernemer.
Regeling handel levende dieren en levende producten(zoals deze gold op 4 november 2019)
Artikel 1.1
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
[…]
Importeur: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een partij met het oog op het brengen in Nederland bij een erkende inspectiepost ten onderzoek aanbiedt, dan wel diens gemachtigde;
[…]
Afdeling 5. Het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikelen 2.33 tot en met 2.42)
[…]
§ 3. Maatregelen in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren uit derde landen (artikel 2.42)
Artikel 2.42
1. Indien wordt vermoed of geconstateerd dat er verwekkers van ziekten, zoönosen, of andere aandoeningen, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van richtlijn 90/425/EEG, aanwezig zijn, kan de minister, indien hij de aanwezigheid van verwekkers van ziekten, zoönosen of andere aandoeningen vermoedt, gelasten dat de dieren in tijdelijke afzondering worden geplaatst, dan wel worden de dieren gedood of vernietigd, al naar gelang hetgeen de keuringsdierenarts daaromtrent heeft besloten, met inachtneming van diens aanwijzingen, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de importeur of diens gemachtigde.
2. Indien wordt vermoed of geconstateerd dat niet is voldaan aan de overige voorschriften van de onderhavige regeling of dat de dieren afkomstig zijn uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied, worden de dieren, zonder vergoeding van Staatswege en voor rekening van de importeur of diens gemachtigde, al naar gelang de minister daaromtrent heeft besloten en met inachtneming van de aanwijzingen van de keuringsdierenarts:
a. ondergebracht, gevoerd, gedrenkt en verzorgd;
b. in tijdelijke afzondering geplaatst;
c. doorgestuurd naar een derde land;
d. geslacht, dan wel
e. gedood en vernietigd.
Algemene wet bestuursrecht
Afdeling 5.3.1. Last onder bestuursdwang
[…]
Artikel 5:31c
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder bestuursdwang heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot toepassing van bestuursdwang of op een beschikking tot vaststelling van de kosten van de bestuursdwang, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2. De bestuursrechter kan de beslissing op het beroep of hoger beroep inzake de beschikking tot toepassing van bestuursdwang of de beschikking tot vaststelling van de kosten echter verwijzen naar een ander orgaan, indien behandeling door dit orgaan gewenst is.
3. In beroep of hoger beroep legt de belanghebbende zo mogelijk een afschrift over van de beschikking die hij betwist.
4. Het eerste tot en met het derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Richtlijn 91/496/EEG van de Raad van 15 juli 1991 tot vaststelling van de beginselen voor de organisatie van de veterinaire controles voor dieren uit derde landen die in de Gemeenschap worden binnengebracht.
2.Verordening 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen.