ECLI:NL:CBB:2023:577

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
22/2586
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake registratie als levensmiddelenbedrijf

Op 10 oktober 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (NVWA) met zaaknummer 22/2586. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend door [naam] na bezwaar tegen de registratie van zijn onderneming als levensmiddelenbedrijf door het Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) op 7 oktober 2022. De registratie volgde op een eerdere uitspraak van het College in een andere zaak (23/606) en was gebaseerd op een verzoek van [naam] om vermeld te worden als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening gericht was tegen het besluit van de minister van 19 januari 2023, waarin het bezwaar van [naam] tegen de registratie ongegrond werd verklaard. Het COKZ was na deze datum niet meer betrokken bij de procedure. De voorzieningenrechter kon geen voorziening treffen tegen het besluit van de minister, omdat dit besluit inmiddels was ingetrokken.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de minister opgedragen het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam] te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van griffier mr. J.M.M. Bancken, en is openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2586

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[naam] te [plaats] , ( [naam] ),

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (NVWA),

(gemachtigden: mr. B.M. Kleijs en mr. A.F.D. Weken).

Procesverloop

Op 5 augustus 2022 heeft [naam] aan het Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ) een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“D.d. 4-8-2022 heeft het CBb, zaaknummer AWB 22/1083 V.V. bepaald dat de handelsmaatschappij [naam] beschikt over een erkenning koper/ontvanger van boerderijmelk, dit op basis van artikel 20, beschikking superheffing 2008. Periodiek publiceert het COKZ lijsten erkende bedrijven, op welke basis van ook.
Ondergetekende verzoekt bij deze het COKZ tot vermelding in deze lijsten, dan wel een separate categorie als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk op basis van art 20 van de beschikking superheffing 2008, onder de naam [naam] handelsmaatschappij, dit per eerstvolgende COKZ publicatie.”
In een reactie daarop heeft COKZ op 7 oktober 2022 een brief aan [naam] gestuurd met daarin de mededeling van de registratie van [naam] Handelsmaatschappij BV (onderneming) als levensmiddelenbedrijf.
[naam] heeft op 24 oktober 2022 bij COKZ bezwaar gemaakt tegen die registratie.
Op 12 december 2022 heeft [naam] bezwaar gemaakt wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift en tegelijkertijd de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (zaak 22/2586). Het doel van de voorlopige voorziening is dat de registratie van 7 oktober 2022 wordt ingetrokken en dat zijn onderneming in de door COKZ gepubliceerde lijsten wordt vermeld als erkend koper/ontvanger van boerderijmelk.
Het COKZ heeft de bezwaren doorgezonden naar de minister, omdat volgens het COKZ de minister bevoegd is om op de bezwaren van [naam] te beslissen.
Bij besluit van 19 januari 2023 heeft de minister het bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de registratie ongegrond verklaard. Tegen dat besluit heeft [naam] beroep ingesteld (zaak 23/606).
Bij aangetekende brief van 13 juni 2023, die op 14 juni voorafgaand aan de geplande zitting werd ontvangen, heeft [naam] de raadsheer die de zaken zou behandelen, mr. Pavićević, gewraakt.
De griffie heeft daarop telefonisch contact met [naam] opgenomen en meegedeeld dat op het tijdstip van de geplande zitting het verzoek om wraking zou worden behandeld door een wrakingskamer van het College. Daarbij is ook meegedeeld dat als het verzoek om wraking zou worden afgewezen, de zaken alsnog op de zitting zouden worden behandeld.
Vervolgens heeft een wrakingskamer van het College het verzoek om wraking behandeld. De wrakingskamer heeft bij (mondelinge) beslissing van 14 juni 2023 het wrakingsverzoek niet in behandeling genomen en bepaald dat de behandeling van de zaken door mr. Pavićević wordt voortgezet.
Daarna heeft de zitting over de registratie van 7 oktober 2022 alsnog plaatsgevonden. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de minister deelgenomen. [naam] is niet verschenen.

Overwegingen

1. Het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend nadat [naam] bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 7 oktober 2022 tot registratie van de onderneming van [naam] als levensmiddelenbedrijf. Het verzoek om voorlopige voorziening is tegelijk met het bezwaar tegen het niet tijdig beslissen op dat bezwaarschrift ingediend.
2 Bij besluit van 19 januari 2023 heeft de minister op de beide bezwaren beslist. Het verzoek om een voorlopige voorziening moet dan ook geacht worden te zijn gericht tegen het besluit van de minister van 19 januari 2023. In de onderhavige procedure is na 19 januari 2023 slechts de minister als verweerder aangemerkt. Het COKZ is na 19 januari 2023 niet meer bij de onderhavige procedure betrokken geweest. Om die reden kan de voorzieningenrechter geen voorziening treffen die gericht is tegen het door COKZ genomen besluit tot registratie van de onderneming van [naam] .
3 De voorzieningenrechter kan ook geen voorziening treffen die gericht is tegen het besluit van de minister van 19 januari 2023, omdat dat besluit inmiddels is ingetrokken.
4 De slotsom is dat het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
5 De voorzieningenrechter verwijst verder naar de uitspraak van het College van heden in de zaak 23/606, waarin het College heeft beslist dat de minister het bezwaar van [naam] binnen vier weken na die uitspraak moet doorzenden aan het bestuursorgaan dat bevoegd is om daarop te beslissen.
6 Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. J.M.M. Bancken