ECLI:NL:CBB:2023:578

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
23/680 t/m 23/682, 23/684 t/m 686 en 23/689 t/m 23/696
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van eerdere uitspraken van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven inzake de Wet Dieren

Op 10 oktober 2023 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van 15 eerdere uitspraken. Het verzoek was ingediend door H [naam] en [naam] Handelsmaatschappij BV, tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de NVWA, de RVO en de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken (COKZ). De herziening was gericht op uitspraken van 17 januari 2023, maar het College oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven voor herziening, zoals vereist onder artikel 8:119, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigden van de betrokken partijen waren aanwezig, maar de verzoeker zelf was niet verschenen.

Het College overwoog dat de verzoeker in eerdere procedures al argumenten had aangevoerd die hij nu opnieuw naar voren bracht. De verzoeker had ook een aantal documenten overgelegd die hij had verkregen via WOB/WOO-procedures, maar deze bevatten geen nieuwe feiten of omstandigheden die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Het College concludeerde dat het verzoek om herziening niet kon worden ingewilligd, omdat de verzoeker niet had aangetoond dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder konden worden aangevoerd.

De uitspraak werd gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van griffier mr. J.M.M. Bancken, en werd openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023. Het College wees het verzoek om herziening af en bepaalde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/680 t/m 23/682, 23/684 t/m 686 en 23/689 t/m 23/696

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 op het verzoek van

H [naam] en [naam] Handelsmaatschappij BV te [plaats] , ( [naam] )

om herziening van de uitspraken van het College van 17 januari 2023, met de zaaknummers
20/566, 20/567 en 20/568, 20/569 en 20/570 en 20/763, 20/571, 20/578, 20/617, 20/860, 21/166, 21/1146, 21/167, 21/168, 21/169, 22/225, 22/2091 en 22/1788, in de geschillen tussen
[naam]
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (NVWA),

(gemachtigden: mr. B.M. Kleijs en mr. A.F.D. Weken)

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, (RVO),

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. J. van Horsen),

en de Stichting Controle Orgaan Kwaliteits Zaken, (COKZ),

(gemachtigden: mr. S.O. Visch en mr. H. Naebkhel).

Procesverloop

Bij uitspraken van 17 januari 2023 heeft het College beslist op een aantal beroepen en hoger beroepen van [naam] , op een verzoek om voorlopige herziening en ook op een verzoek om herziening van een uitspraak van 18 december 2018.
[naam] heeft het College verzocht die uitspraken te herzien. Sommige uitspraken hebben meerdere zaaknummers.
Van COKZ is een schriftelijke reactie ontvangen.
[naam] heeft op 3 juni 2023 zijn verzoek om herziening nader gemotiveerd.
Bij aangetekende brief van 13 juni 2023, die op 14 juni voorafgaand aan de geplande zitting werd ontvangen, heeft [naam] de raadsheer die de zaken zou behandelen, mr. Pavićević, gewraakt.
De griffie heeft daarop telefonisch contact met [naam] opgenomen en meegedeeld dat op het tijdstip van de geplande zitting het verzoek om wraking zou worden behandeld door een wrakingskamer van het College. Daarbij is ook meegedeeld dat als het verzoek om wraking zou worden afgewezen, de zaken alsnog op de zitting zouden worden behandeld.
Vervolgens heeft een wrakingskamer van het College het verzoek om wraking behandeld. De wrakingskamer heeft bij (mondelinge) beslissing van 14 juni 2023 het wrakingsverzoek niet in behandeling genomen en bepaald dat de behandeling van de zaken door mr. Pavićević wordt voortgezet.
Daarna heeft de zitting over het verzoek om herziening van de uitspraken van 17 januari 2023 alsnog plaatsgevonden. Aan de zitting hebben de gemachtigden van de NVWA, RVO en COKZ deelgenomen. [naam] is niet verschenen.

Overwegingen

1. In het herzieningsverzoek van 30 januari 2023 heeft [naam] verzocht om herziening van de uitspraken van 17 januari 2023, met uitzondering echter van de uitspraken met de zaaknummers 20/785 en 20/787. Bij de registratie van dit herzieningsverzoek is er abusievelijk van uitgegaan dat ook van de uitspraken met de zaaknummers 20/785 en 20/787 herziening werd gevraagd. Dit omdat ook die uitspraken als bijlagen bij het verzoek om herziening waren overgelegd. Voor alle duidelijkheid heeft [naam] in zijn brief van 9 juni 2023 aangegeven dat hij voor die twee uitspraken het herzieningsverzoek intrekt.
2 Voor zover het herzieningsverzoek is gericht tegen de uitspraak met zaaknummer 20/578, overweegt het College het volgende. De uitspraak met zaaknummer 20/578 is een herzieningsuitspraak. Bij die uitspraak werd namelijk het verzoek om herziening van een uitspraak van 18 december 2018 afgewezen. Omdat herziening van een herzieningsuitspraak niet mogelijk is, zal het College dit verzoek opvatten als een nieuw verzoek om herziening van de oorspronkelijke uitspraak van 18 december 2018.
3 In zijn brief van 3 juni 2023 heeft [naam] het herzieningsverzoek nader gemotiveerd.
Hij heeft twee besluiten van 28 april 2020 overgelegd waarbij de minister van LNV de bezwaren van [naam] tegen twee lasten onder bestuursdwang en tegen twee kostenbesluiten gegrond had verklaard, met intrekking van de beide lasten onder bestuursdwang en de beide kostenbesluiten en met stopzetting van de lopende incassoprocedure. Volgens [naam] blijkt uit die besluiten van 28 april 2020 dat de NVWA met het ophalen en in beslag nemen van tien melkkoeien tenminste vijf keer geldende wet- en regelgeving heeft overtreden. Hij is namelijk in strijd met de wet niet in staat gesteld om zelf de door de NVWA geconstateerde gebreken op te heffen. De dieren zijn in strijd met eerdere jurisprudentie van het College opgehaald en in beslag genomen, terwijl er voldoende ruimte aanwezig was op het bedrijf zelf. Tien van de afgevoerde dieren zijn bovendien van het bedrijf afgevoerd terwijl die dieren hoogdrachtig waren. De NVWA heeft daarover verklaringen op schrift gesteld die niet met de waarheid overeen komen. Ten slotte heeft de NVWA in strijd met de wet pas na drie jaar op de bezwaren beslist. Volgens [naam] blijkt hieruit dat de door de NVWA georganiseerde veeophalingen verband houden met de positie van [naam] Handelsmaatschappij BV als erkend koper van boerderijmelk, tegen de achtergrond van de totstandkoming en uitvoering van het fosfaatreductieplan. Volgens [naam] moet elke conclusie over het optreden van de NVWA dat sinds 9 januari 2015 jegens zijn bedrijf heeft plaatsgevonden, aan een nadere beschouwing worden onderworpen.
[naam] heeft ook een aantal stukken overgelegd uit de periode 2020-2022 die hij recent door het voeren van WOB/WOO-procedures in handen heeft gekregen. Volgens [naam] blijkt uit die stukken dat alle betrokken instanties (COKZ, RVO en NVWA) van het voortbestaan van de erkenning van [naam] Handelsmaatschappij BV als erkend koper van boerderijmelk op de hoogte waren. Daarmee vervalt volgens [naam] ieder argument dat hij een nieuwe aanvraag voor een erkenning zou moeten aanvragen of heeft aangevraagd. [naam] voert aan dat de aan hem op basis van de Regeling superheffing 2008 verleende erkenning nog steeds van kracht is en dat hij geen aanvraag voor een erkenning heeft gedaan of zal doen. Het COKZ heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat [naam] Handelsmaatschappij BV nooit over een erkenning heeft beschikt.
4 NVWA, RVO en COKZ betwisten dat sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden die tot herziening van de uitspraken van het College van 17 januari 2023 en 18 december 2018 kunnen leiden. Verder wijst COKZ erop dat in de uitspraak met zaaknummer 22/2091 terecht is overwogen dat COKZ niet bevoegd is om de erkenning van [naam] Handelsmaatschappij BV, zoals die gold ten tijde van de superheffing, terug te geven of te doen herleven en dat de brief van 20 mei 2022 waarin COKZ dat heeft uiteengezet, geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. COKZ wijst erop dat dit een juridisch oordeel is, waarin WOB/WOO- of andere stukken geen verandering kunnen brengen.
5 Het College overweegt het volgende.
5.1
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de bestuursrechter op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en
redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
5.2
Bij de beoordeling van een verzoek om herziening wordt uitsluitend beoordeeld of sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het College kan slechts rekening houden met feiten en omstandigheden die de verzoeker om herziening in de procedure die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd, redelijkerwijs niet naar voren heeft kunnen brengen. Het rechtsmiddel herziening is er niet voor om een partij de gelegenheid te bieden om stukken ter onderbouwing van een standpunt, die in een eerdere procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht, alsnog naar voren te brengen en aldus het debat te heropenen.
5.3
Duidelijk is dat [naam] het niet eens is met de uitspraken van 17 januari 2023 en de uitspraak van 18 december 2018. Wat hij ter onderbouwing van zijn verzoek om herziening van deze uitspraken heeft aangevoerd, zijn echter geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. Het zijn argumenten die hij ook al in de eerdere procedures heeft aangevoerd, of had kunnen aanvoeren.
De bij zijn brief van 3 juni 2023 overgelegde besluiten van 28 april 2020 zijn namelijk al bekend bij het College, want tegen die besluiten was het beroep gericht in de zaken met de nummers 20/567 en 20/568. Dat volgens [naam] uit die besluiten blijkt dat de NVWA op meerdere punten in strijd met wet- en regelgeving heeft gehandeld, is een argument dat [naam] in die procedures heeft aangevoerd, of had kunnen aanvoeren.
Het College gaat ervan uit dat de stukken die [naam] heeft verkregen door het voeren WOB/WOO-procedures, nieuwe stukken zijn die niet eerder konden worden overgelegd. Toch bevatten die stukken geen nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb. [naam] heeft die stukken namelijk overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt aan dat de destijds onder de Regeling superheffing 2008 aan hem verleende erkenning als koper van melk nog steeds van kracht is en dat hij daarom geen nieuwe aanvraag voor een erkenning hoeft te doen. Dit standpunt heeft [naam] in de procedures die tot de uitspraken van 17 januari 2023 heeft geleid al meerdere keren aangevoerd.
6 Het College wijst het verzoek om herziening van de hiervoor genoemde uitspraken daarom af.
7 Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2023.
w.g. T. Pavićević w.g. J.M.M. Bancken