In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 november 2023, zaaknummer 22/1927, staat de beoordeling van een subsidieaanvraag op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) centraal. De ondernemer had een subsidie aangevraagd voor het tweede kwartaal van 2021, maar de minister van Economische Zaken en Klimaat heeft deze vastgesteld op € 0,- en het eerder ontvangen voorschot van € 1.200,- teruggevorderd. De reden hiervoor was dat de ondernemer niet voldeed aan de voorwaarde van ten minste 30% omzetverlies, zoals vereist in artikel 2.3.2 van de TVL.
De minister baseerde zijn beslissing op gegevens van de Belastingdienst, waaruit bleek dat de omzet in de referentieperiode (Q2 2019) € 15.761,- bedroeg en in de subsidieperiode (Q2 2021) € 13.066,-. Het College oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van het vereiste omzetverlies. De ondernemer had zijn omzetcorrecties niet op de juiste wijze doorgevoerd, wat leidde tot een onjuiste aanvraag. Het College benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de aangifte omzetbelasting bij de ondernemer ligt en dat de keuze om geen suppletieaangifte te doen voor zijn rekening komt.
De uitspraak bevestigt dat de minister geen bijzondere omstandigheden heeft hoeven aanvoeren om van de regelgeving af te wijken. Het beroep van de ondernemer wordt ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak onderstreept het belang van nauwkeurige en tijdige aangifte van omzet voor het verkrijgen van subsidies onder de TVL.