ECLI:NL:CBB:2023:648

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
22/2195
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking subsidie vaste lasten COVID-19 voor mediabureau

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 november 2023, zaaknummer 22/2195, is het beroep van een mediabureau gegrond verklaard. De minister van Economische Zaken en Klimaat had op 6 juli 2022 de subsidie voor de vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021 ingetrokken, omdat het bureau niet zou voldoen aan het vestigingsvereiste. Het mediabureau, dat is ingeschreven op een adres in een bedrijfsverzamelgebouw, betoogde dat dit adres wel degelijk als vestiging kan worden aangemerkt, omdat er duurzame uitoefening van de activiteiten plaatsvindt. Tijdens de zitting op 5 oktober 2023 werd duidelijk dat het bureau het kantoor drie tot vier dagen per week gebruikt, wat volgens het College voldoende is om te spreken van een vestiging. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte had gesteld dat er geen sprake was van een vestiging, en vernietigde het bestreden besluit. De minister moet nu binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moet worden genomen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (de onderneming)

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: W. Dam en mr. S.M. Piron).

Procesverloop

Met het besluit van 6 juli 2022 (het intrekkingsbesluit) heeft de minister de aan de onderneming op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) verleende subsidie voor de periode juli tot en met september (Q3) van 2021 ingetrokken. Ook heeft de minister het betaalde voorschot van € 1.389,76 teruggevorderd.
Met het besluit van 19 september 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 5 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en [naam 3] namens de onderneming en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming heeft een mediabureau. Vanwege de werkzaamheden die de onderneming verricht, wordt haar kantoorruimte voornamelijk gebruikt voor het bijwerken van administratie. Afspraken met klanten vinden veelal plaats buiten de deur en meestal bij de klant zelf. Het vestigingsadres dat voor de onderneming is geregistreerd in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, is [adres] in [woonplaats] . Dit is een bedrijfsverzamelgebouw waar kantoorruimte kan worden gehuurd. De onderneming heeft subsidie aangevraagd op grond van de TVL voor Q3 van 2021. Met het besluit van 12 oktober 2021 is aan de onderneming subsidie verleend. Vervolgens heeft de minister met het intrekkingsbesluit de verleende subsidie ingetrokken, omdat de onderneming niet voldoet aan het vestigingsvereiste. Dit vereiste staat in artikel 2.4.2, tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL. De minister heeft met het bestreden besluit de intrekking van de verleende subsidie gehandhaafd. De onderneming is het daar niet mee eens en betoogt dat zij wel aan het vestigingsvereiste voldoet.
1.2
Het College verklaart het beroep van de onderneming gegrond. Hieronder legt het College uit waarom.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de onderneming
3 De onderneming voert aan dat zij voldoet aan de vereisten die de TVL aan een vestiging stelt. Haar bedrijf is gevestigd in [woonplaats] en veel afspraken vinden plaats bij klanten. Het kantoorpand in [woonplaats] wordt niet 40 uur per week gebruikt, maar dat is geen vereiste om te spreken van een vestiging. De onderneming gebruikt het kantoorpand ongeveer drie tot vier dagen per week voor drie tot vier uur per keer. De onderneming huurt in het kantoorpand een bureau. Hoewel het officieel geen vaste werkplek is, wordt het betreffende bureau zo vaak en alleen door de onderneming gebruikt dat het feitelijk het bureau van de onderneming is. Anders dan waarvan de minister is uitgegaan, is er geen afsprakenregister met betrekking tot het gebruik van het bureau en is het bureau altijd beschikbaar voor de onderneming. Dat de kosten voor haar werkplek in [woonplaats] relatief laag zijn, heeft onder meer te maken met de omstandigheid dat de onderneming werkzaamheden verricht voor de verhuurder van het kantoorpand. Aan het vereiste dat de onderneming niet ingeschreven mag staan op het woonadres, is ook voldaan.
Standpunt van de minister
4 De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat de aan de onderneming verleende subsidie terecht is ingetrokken. De onderneming is geen horecaonderneming of ambulante onderneming zodat artikel 2.4.2., tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL van toepassing is. Het College heeft in de uitspraak van 26 juli 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:440) geoordeeld dat het adres waarmee een onderneming is ingeschreven in het handelsregister niet bepalend is en dat ter plaatse sprake moet zijn van duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming. Een (virtueel) kantoor waar een ondernemer post kan ontvangen en/of ruimtes kan huren, maakt niet dat sprake is van duurzame uitoefening (uitspraak van het College van 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:6).
Beoordeling door het College
5.1
Eén van de vereisten om in aanmerking te komen voor een subsidie op grond van de TVL, is dat de onderneming voldoet aan het vestigingsvereiste. Dit houdt in dat een onderneming ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar van de onderneming, of dat de onderneming een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar en voorzien is van een eigen opgang of toegang. Horecaondernemingen en ambulante ondernemingen hoeven niet aan dit vereiste te voldoen. Dit staat in artikel 2.4.2., tweede lid, aanhef en onder e, van de TVL.
5.2
Onder vestiging wordt verstaan ‘een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt’. Dit staat in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007.
6 Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming geen horecaonderneming of ambulante onderneming is, zodat de onderneming aan het vestigingsvereiste moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie op grond van de TVL.
7.1
De onderneming staat ingeschreven op het onder 1.1 genoemde adres. De enkele inschrijving in het handelsregister is echter niet bepalend. Dit heeft het College overwogen in de onder 4 genoemde uitspraken van 26 juli 2022 en 17 januari 2023. Er moet ook materieel worden voldaan aan het vestigingsvereiste. Dit houdt, gelet op de definitie in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007, in dat op het adres de activiteiten van de onderneming duurzaam worden uitgeoefend. Hierbij zijn recht en titel met betrekking tot het gebruik van het adres niet voldoende.
7.2
Het College is van oordeel dat de [adres] in [woonplaats] kan worden aangemerkt als een vestiging van de onderneming als bedoeld in artikel 1.1., van de TVL. Op het adres ontvangt de onderneming niet alleen haar post; zij heeft daar ook de beschikking over een flexbureau. Tijdens de zitting heeft de onderneming onweersproken gesteld dat zij gedurende drie tot vier dagen per week en drie tot vier uur per keer, gebruik maakt van dit bureau en dat geen sprake is van een reserveringssysteem. Feitelijk is er voor de onderneming altijd plek en maakt zij altijd gebruik van hetzelfde bureau. Gelet op het aantal dagen dat de onderneming activiteiten verricht op het adres, kunnen die niet als beperkt worden aangemerkt, zoals de minister stelt. Er is dus sprake van meer dan alleen een virtueel kantoor. Deze situatie is dan ook anders dan de situatie in de zaak zoals door de minister genoemd onder 4 en waarin het College op 17 januari 2023 uitspraak heeft gedaan. Dat op het adres meer bedrijven staan ingeschreven, leidt ook niet tot een ander oordeel. Op dit adres kunnen immers andere ondernemers wel alleen een virtueel kantoor hebben. Dat een relatief lage huur wordt betaald, is begrijpelijk gelet op de grootte van de gehuurde ruimte. Daarnaast heeft de onderneming op de zitting toegelicht dat de huur relatief laag is vanwege werkzaamheden die zij verricht voor de verhuurder. Onder voornoemde omstandigheden is het College van oordeel dat op het adres duurzame uitoefening van de activiteiten van de onderneming plaatsvindt.
7.3
Het College volgt de minister niet in zijn op de zitting gehouden betoog, dat slechts duurzame uitoefening van de activiteiten kan plaatsvinden als een kantoorruimte alleen toegankelijk is voor de betreffende onderneming door middel van een eigen sleutel. Dit kan een indicatie zijn dat sprake is van een gebouw waar de activiteiten van een onderneming duurzaam worden uitgeoefend, maar maakt niet dat in kantoorruimtes waarvan een ondernemer niet een eigen sleutel heeft, geen sprake zou kunnen zijn van duurzame uitoefening van activiteiten. Het College concludeert dat in het geval van de onderneming de [adres] in [woonplaats] als een vestiging voor de TVL moet worden gezien. Dat betekent dat de minister de subsidie van de onderneming dan ook ten onrechte heeft ingetrokken om de reden dat geen sprake zou zijn van een vestiging.
Slotsom
8.1
Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 1.1 van de TVL, gelezen in samenhang met artikel 2.4.2., tweede lid, aanhef en onder e, onder 1°, van de TVL. Het College ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat niet duidelijk is of de onderneming wel voldoet aan de andere vereisten van de TVL-regeling en zo niet, of dat een grond voor intrekking oplevert. De minister zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8.2
Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de aanwijzingen in deze uitspraak;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan de onderneming te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 november 2023.
w.g. M.P. Glerum w.g. F. Willems

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 1.1., van de TVL bepaalt dat in deze regeling wordt verstaan onder vestiging:
vestiging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Handelsregisterwet 2007.
Artikel 2.4.2., eerste lid, van de TVL bepaalt dat de Minister op aanvraag eenmalig een subsidie verstrekt aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden juli, augustus en september van 2021.
Artikel 2.4.2., tweede lid, aanhef en onder e, onder 1°, van de TVL bepaalt dat de subsidie enkel wordt verstrekt aan een MKB-onderneming die voor zover het een MKB-onderneming, niet zijnde een horecaonderneming of een ambulante onderneming, betreft:
– ten minste één vestiging heeft met een ander adres dan het privéadres van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming; of
– een vestiging heeft die fysiek afgescheiden is van de privéwoning van de eigenaar of eigenaren van de MKB-onderneming en voorzien is van een eigen opgang of toegang.
Artikel 2.4.6., eerste lid, aanhef en onder a, van de TVL bepaalt dat de Minister afwijzend op een aanvraag beslist indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde regels.
Handelsregisterwet 2007
Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder j, van de Handelsregisterwet 2007 bepaalt dat in deze wet en de daarop rustende bepalingen wordt verstaan onder vestiging:
een gebouw of complex van gebouwen waar duurzame uitoefening van de activiteiten van een onderneming of rechtspersoon plaatsvindt.