In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 28 november 2023 uitspraak gedaan in het geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had de subsidieaanvraag van de onderneming afgewezen omdat deze niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies, zoals vastgelegd in de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De onderneming stelde dat haar omzet in de referentieperiode (Q4 2019) € 2.176.103,- bedroeg en in de subsidieperiode (Q4 2021) € 1.491.638,-. De minister baseerde zich echter op gegevens van de Belastingdienst, die een omzet in de referentieperiode van € 3.373.477,- en in de subsidieperiode van € 5.095.478,- vaststelde.
De onderneming voerde aan dat de omzetcijfers in de aangiftes omzetbelasting correcties bevatten die niet in aanmerking genomen moesten worden bij de bepaling van de werkelijke omzet. De minister had in eerdere aanvragen van de onderneming wel rekening gehouden met dergelijke correcties, maar in dit geval niet. De zitting vond plaats op 11 september 2023, waar de gemachtigden van zowel de onderneming als de minister aanwezig waren.
Het College oordeelde dat de minister terecht de omzetgegevens van de Belastingdienst had gehanteerd en dat de onderneming niet voldeed aan het vereiste van ten minste 20% omzetverlies. De stelling van de onderneming dat seizoensinvloeden een rol speelden, werd niet onderbouwd. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.