ECLI:NL:CBB:2024:11

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
20/1195
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling subsidie op nihil wegens ontbreken stimulerend effect

In deze zaak heeft de ondernemer, handelend onder de naam [naam 2], beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister voor Klimaat en Energie, voorheen de minister van Economische Zaken en Klimaat, die op 30 oktober 2020 een subsidie voor een warmtepomp op nihil heeft vastgesteld. De ondernemer had eerder subsidie aangevraagd en de minister had deze verleend, maar later bleek dat de ondernemer de aankoopverplichting voor de warmtepomp al was aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag. De minister verklaarde het bezwaar van de ondernemer tegen het vaststellingsbesluit ongegrond, waarna de ondernemer in beroep ging.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2023 heeft de ondernemer betoogd dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat er geen stimulerend effect was, omdat hij de warmtepomp had aangeschaft in de veronderstelling dat hij in aanmerking zou komen voor subsidie. De ondernemer voerde aan dat de informatie op de website van de minister onvoldoende duidelijk was over de voorwaarden voor het aanvragen van de subsidie. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft echter geoordeeld dat de minister de subsidie terecht op nihil heeft vastgesteld, omdat de ondernemer onjuiste gegevens had verstrekt en niet voldeed aan de vereisten van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies.

Het College heeft vastgesteld dat de ondernemer de aankoop van de warmtepomp had gedaan voordat hij de subsidieaanvraag indiende, wat in strijd is met de voorwaarden voor het verkrijgen van subsidie. De ondernemer had kunnen weten dat de aankoop vóór de aanvraag niet was toegestaan, en de informatie op de website van de minister was voldoende duidelijk. Het College heeft het beroep van de ondernemer ongegrond verklaard en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1195

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [woonplaats] (ondernemer)

(gemachtigde: mr. [naam 3] )
en
de minister voor Klimaat en Energie, voorheen de minister van Economische Zaken en Klimaat
(gemachtigde: mr. [naam 4] )

Procesverloop

Met het besluit van 30 oktober 2020 (vaststellingsbesluit) heeft de minister op grond van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) een aan de ondernemer verleende subsidie voor een warmtepomp vastgesteld op nihil.
Met het besluit van 20 november 2020 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer tegen het vaststellingsbesluit ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 6 oktober 2023. Aan de zitting hebben de gemachtigde van de ondernemer en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

1 Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
De ondernemer heeft op 7 mei 2020 subsidie aangevraagd voor een warmtepomp. Op het aanvraagformulier heeft de ondernemer als verwachte aankoopdatum 14 mei 2020 vermeld en als verwachte installatiedatum 1 juli 2021.
1.2
Met het besluit van 14 augustus 2020 (het verleningsbesluit) heeft de minister de ondernemer op grond van artikel 4.5.2 van de Regeling subsidie verleend voor een warmtepomp.
1.3
Op 16 augustus 2020 heeft de ondernemer om vaststelling van de subsidie verzocht. Op het aanvraagformulier heeft de ondernemer als aankoopdatum 20 april 2020 vermeld en als installatiedatum 17 juni 2020.
1.4
Met het vaststellingsbesluit heeft de minister de verleende subsidie op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op nihil vastgesteld, omdat gebleken is dat de ondernemer de aankoopverplichting voor de warmtepomp al is aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag.
2 De ondernemer is het niet eens met de nihilstelling van de subsidie. Hij voert aan dat de minister ten onrechte heeft geconcludeerd dat geen sprake is van stimulerend effect. Volgens de ondernemer is er in zijn geval daarvan wel sprake aangezien hij de waterpomp heeft aangeschaft omdat hij in aanmerking kon komen voor subsidie. Hij heeft daarom gekozen voor een apparaat van de door de minister opgestelde lijst. Daarom is het bestreden besluit volgens de ondernemer niet zorgvuldig voorbereid en ook niet deugdelijk gemotiveerd.
Verder voert de ondernemer aan dat de informatie zoals die destijds op de website van de minister stond onvoldoende duidelijk maakt dat de aankoop van een warmtepomp vóór de indiening van de aanvraag niet is toegestaan. De minister maakt het een juridische leek als de ondernemer lastig door ervan uit te gaan dat hijzelf de betreffende wet- en regelgeving kan achterhalen. Dit is geen redelijke verwachting.
De ondernemer heeft op de zitting aangevoerd dat het verleningsbesluit onherroepelijk is geworden en dat de subsidieverlening daarmee een feit is. De ondernemer merkt op dat hij voldoet aan de in het verleningsbesluit opgenomen opschortende voorwaarden en verplichtingen. Hij merkt in dit verband op dat hij in zijn e-mail van 11 augustus 2020, als toelichting op de subsidieaanvraag, aan de minister heeft meegedeeld dat de offerte voor de warmtepomp dateert van 3 juli 2019, de warmtepomp in de eerste week van juli 2020 in bedrijf is gesteld en dat de minister vervolgens de subsidie heeft verleend. Volgens de ondernemer is de nihilstelling van de subsidie daarom in strijd met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.
3 Aan de orde is de vraag of de minister de subsidie terecht op nihil heeft vastgesteld. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend. Hieronder legt het College uit waarom.
3.1
Het College volgt de ondernemer niet in zijn standpunt dat de minister de subsidie vanwege het verleningsbesluit niet op nihil kan vaststellen. De minister kan op grond van artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb de verleende subsidie namelijk lager vaststellen indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid. Van strijdigheid met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel is in dit verband dan ook geen sprake.
3.2
Het College stelt vast dat de ondernemer bij de aanvraag tot subsidieverlening onjuiste gegevens heeft verstrekt. De minister is pas met het vaststellingsverzoek te weten gekomen dat de aankoopverplichting vóór de datum van de aanvraag dateert, namelijk van 20 april 2020. Als de minister hiervan ten tijde van de beoordeling van de subsidieaanvraag op de hoogte was geweest, zou hij geen subsidie hebben verleend voor de warmtepomp. Artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies (Kaderbesluit) bepaalt namelijk dwingend dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag om subsidie wanneer niet wordt voldaan aan het vereiste van stimulerend effect als bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader. Uit artikel 6, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (Algemene groepsvrijstellingsverordening) volgt dat subsidie geen stimulerend effect heeft wanneer een aanvrager voordat hij de subsidieaanvraag heeft ingediend al is begonnen met de te subsidiëren activiteit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 28 juni 2022, ECLI:NL:CBB:2022:345). Het College volgt dan ook niet het standpunt van de ondernemer dat wel sprake is van stimulerend effect, omdat hij bij de aanschaf van de warmtepomp ervan uitging dat hij in aanmerking kon komen voor subsidie. De Algemene groepsvrijstellingsverordening en het Kaderbesluit bieden geen ruimte voor deze interpretatie. Anders dan de ondernemer aanvoert is van een onzorgvuldige voorbereiding en een ondeugdelijke motivering daarom geen sprake.
3.3
Het College is verder van oordeel dat het niet onredelijk is dat de minister van een ondernemer die subsidie aanvraagt verwacht dat deze zich op de hoogte kan stellen of indien nodig kan laten stellen van de op de subsidie toepasselijke wet- en regelgeving. Het College volgt de ondernemer bovendien niet in zijn standpunt dat de informatie afkomstig van de website van de minister onvoldoende duidelijk maakt dat de aankoop van een warmtepomp vóór de indiening van de aanvraag niet is toegestaan. De ondernemer verwijst ter onderbouwing naar het stappenplan op de website van de minister, waar hij de volgende informatie vond:
“Let op: U mag het apparaat pas kopen, nadat u de subsidie heeft aangevraagd en een referentienummer heeft ontvangen. We raden u aan om met de koop te wachten totdat u het besluit over uw aanvraag ontvangen heeft. Wilt u het apparaat al voor die tijd kopen? Dan doet u dit op eigen risico: het kan zijn dat we uw aanvraag afwijzen, omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden.”
Het College is van oordeel dat uit de bedoelde informatie expliciet blijkt dat het te subsidiëren apparaat pas mag worden gekocht nadat de subsidie is aangevraagd en dat een aanvraag kan worden afgewezen omdat deze niet voldoet aan de voorwaarden. Indien deze informatie voor de ondernemer toch nog onduidelijk was had hij zich kunnen laten informeren door de minister.
3.4
De ondernemer heeft verder nog aangevoerd dat het vaststellingsbesluit en het bestreden besluit op verschillende, volgens hem onjuiste, artikelen zijn gebaseerd en het bestreden besluit daarom niet zorgvuldig is voorbereid en ook niet deugdelijk is gemotiveerd, maar heeft deze grond op de zitting ingetrokken.
4 Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de minister de subsidie terecht op nihil vastgesteld. Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.
w.g. H.S.J. Albers w.g. H. Caglayankaya