ECLI:NL:CBB:2024:135
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen intrekking subsidie COVID-19 en omzetbepaling
In deze zaak heeft de onderneming, aangeduid als [naam] B.V., beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, waarbij een eerder verleende subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2020 werd ingetrokken. De minister had het intrekkingsbesluit genomen op 30 juni 2021, waarbij ook een voorschot van € 10.311,75 werd teruggevorderd. Na bezwaar van de onderneming werd het intrekkingsbesluit herroepen en werd een nieuwe subsidie van € 12.943,72 toegekend. De onderneming was het echter niet eens met de omzetbepaling die door de minister was gemaakt voor de referentieperiode, die volgens de minister € 177.214 bedroeg, terwijl de onderneming stelde dat dit bedrag € 206.538 moest zijn.
Tijdens de zitting op 29 januari 2024 heeft de onderneming haar standpunt toegelicht, waarbij zij aanvoerde dat de minister de omzet in de referentieperiode niet correct had berekend. De onderneming had jaarsuppleties over 2019 en 2020 overgelegd, maar de minister concludeerde dat de door de onderneming opgegeven omzet niet kon worden geaccepteerd, omdat deze niet overeenkwam met de aangifte omzetbelasting. De minister had herhaaldelijk om aanvullende informatie gevraagd, maar de onderneming kon niet voldoende bewijs leveren om haar omzet te onderbouwen.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft uiteindelijk geoordeeld dat de minister terecht is uitgegaan van de aangifte omzetbelasting en dat de omzet in de referentieperiode correct was vastgesteld op € 177.214. Het beroep van de onderneming is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. de Wildt, met mr. K. Naganathar als griffier, en is openbaar uitgesproken op 27 februari 2024.