1.4Volgens de V.O.F. heeft de minister de aanvraag ten onrechte afgewezen. De jonge landbouwers hadden op 15 mei 2022 wel degelijk blokkerende zeggenschap, zoals blijkt uit artikel 5 van de V.O.F.-akte van 24 maart 2022. De V.O.F. heeft in eerste instantie alleen artikel 5 van deze V.O.F.-akte overgelegd, omdat zij meende dat dit voldoende was om de blokkerende zeggenschap aan te tonen. De V.O.F.-akte van 24 maart 2022 heeft een aantal kleine wijzigingen ondergaan, waarna deze in augustus 2022 opnieuw ondertekend is. Artikel 5 van de V.O.F.-akte is daarbij ongewijzigd gebleven. Bovendien blijkt volgens de V.O.F. uit de overgelegde uittreksels van de KvK van 2 maart 2021 en 16 december 2022 dat de blokkerende zeggenschap per 1 januari 2021 is ingegaan en dat deze op 5 februari 2021 in het handelsregister van de KvK is geregistreerd.
2 Artikel 50, tweede lid, van Verordening 1307/2013bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder jonge landbouwers worden verstaan natuurlijke personen die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling. Een van de eisen om als jonge landbouwer te kunnen worden aangemerkt, is – kort gezegd – dat deze daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het bedrijf moet kunnen uitoefenen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014). In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregelis bepaald dat van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 sprake is indien de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-. Blokkerende zeggenschap in een vennootschap onder firma en de juistheid van de registratie daarvan in het handelsregister moeten kunnen worden aangetoond met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c en e, van de Beleidsregel. De overeenkomst moet uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2021 zijn opgesteld, ondertekend en voorzien van de datum waarop de overeenkomst is ondertekend. Dit volgt uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling.
3 Het College is van oordeel dat de minister de zonen terecht niet heeft aangemerkt als jonge landbouwers en daarom de aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers voor het jaar 2022 terecht heeft afgewezen. Uit de uittreksels van het handelsregister van 2 maart 2021 en 16 december 2022 blijkt dat de vennoten, anders dan de V.O.F. betoogt, volledig bevoegd waren, zodat geen sprake was van blokkerende zeggenschap van de zonen. De V.O.F is zelf verantwoordelijk voor een correcte inschrijving van haar gegevens in het handelsregister. Daarnaast heeft de V.O.F. niet met een schriftelijk overeenkomst aangetoond dat er sprake is van blokkerende zeggenschap. Aan de door de V.O.F. overgelegde V.O.F.-akte van augustus 2022 komt hiervoor geen betekenis toe. Uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, volgt dat die overeenkomst uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2022 moest zijn ondertekend en voorzien van de datum van ondertekening. Deze overgelegde V.O.F.-akte is niet binnen die termijn ondertekend. Aan de door de V.O.F. in beroep overgelegde V.O.F.-akte van 24 maart 2022 komt evenmin de betekenis toe die de V.O.F. daaraan gehecht wenst te zien. Het College oordeelt dat het niet aannemelijk is dat de V.O.F.-akte van 24 maart 2022 ook op die datum definitief was vastgesteld en in werking getreden, zodat de minister daar terecht niet van is uitgaan. Deze akte is pas in beroep overgelegd, terwijl het logisch zou zijn geweest deze akte in oktober 2022 over te leggen, toen bleek dat het enkel overleggen van artikel 5 van de V.O.F.-akte van 24 maart 2022 onvoldoende was. Verder heeft de V.O.F. in een gesprek met de minister op 17 oktober 2022 aangegeven dat de V.O.F.-akte nog ter goedkeuring bij de accountant lag. Ook heeft de V.O.F. op 5 januari 2023 aan de minister aangegeven dat de V.O.F.-akte pas in de zomer van 2022 getekend was omdat het wat langer duurde bij de accountant in verband met een aantal kleine wijzigingen. Bovendien zijn er geen wijzigingen tussen de V.O.F.-akte van 24 maart 2022 en de versie van augustus 2022 waargenomen, waardoor het niet aannemelijk is dat de versie van 24 maart 2022 een andere en eerder ondertekende versie is van de latere versie van augustus 2022. De minister heeft daarom bij zijn beoordeling van de aanvraag mogen uitgaan van de V.O.F.-akte van augustus 2022.
4 Het beroep is ongegrond.
5 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.