ECLI:NL:CBB:2024:302

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
24 april 2024
Zaaknummer
23/610
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
  • M.Y. Douglas-Hamilton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag betalingsrechten jonge landbouwers door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft de V.O.F. een aanvraag ingediend voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers voor het jaar 2022. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze aanvraag afgewezen, omdat de zonen van de vennoten niet als jonge landbouwers konden worden aangemerkt. De minister stelde dat de zonen op de relevante datum geen blokkerende zeggenschap hadden, wat een vereiste is om als jonge landbouwer te worden erkend. De V.O.F. betoogde dat de zonen wel degelijk blokkerende zeggenschap hadden, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht had afgewezen. De V.O.F. had niet aangetoond dat er sprake was van blokkerende zeggenschap, omdat de benodigde schriftelijke overeenkomst niet tijdig was ondertekend. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag op juiste gronden had afgewezen en dat de V.O.F. zelf verantwoordelijk was voor een correcte inschrijving in het handelsregister. De uitspraak werd gedaan op 30 april 2024, waarbij het beroep van de V.O.F. ongegrond werd verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/610

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen

[naam 1] V.O.F. (de V.O.F.), te [plaats]

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigden: mr. M. van den Brink en mr. J. van Horssen)

Procesverloop

Met het besluit van 23 november 2022 heeft de minister de aanvraag van de V.O.F. om, onder meer, betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers voor het jaar 2022 afgewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Met het besluit van 13 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
De V.O.F. heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De V.O.F. heeft een nader stuk ingezonden.
De zitting was op 30 januari 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen namens de V.O.F.
[naam 2] , [naam 3] en [naam 4] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van het volgende.
1.2
De V.O.F. bestaat uit vier vennoten (vader, moeder en [naam 2] en [naam 3]
(de zonen)). De zonen zijn per 1 januari 2021 toegetreden tot de V.O.F. van hun ouders. De V.O.F. heeft in de Gecombineerde opgave 2022, voor zover hier van belang, verzocht om betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers. Daarbij zijn de zonen als jonge landbouwer opgegeven. Op 15 mei 2022 stonden de vier vennoten ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK). Uit het handelsregister van de KvK blijkt dat alle vennoten volledig bevoegd zijn om beheershandelingen te verrichten.
1.3
De minister heeft de aanvraag afgewezen, omdat de jonge landbouwers op
15 mei 2022 geen blokkerende zeggenschap hadden dan wel dat deze niet uiterlijk op
10 juni 2022 was geregistreerd in het handelsregister van de KvK. Ter beoordeling van de aanvraag heeft de minister daarom in zijn brief van 14 juli 2022 om extra gegevens verzocht, te weten de V.O.F.-akte en eventuele aanvullende V.O.F.-aktes. De minister heeft daarbij aangegeven dat het moet gaan om de situatie van 15 mei 2022 en dat de VOF-akte(s) compleet en ondertekend moeten zijn. De V.O.F. heeft op 1 augustus 2022 enkel artikel 5 van een V.O.F.-akte van 24 maart 2022 en niet deze volledige V.O.F.-akte aan de minister overgelegd. Artikel 5 van de V.O.F.-akte betreft de blokkerende zeggenschap van de jonge landbouwers. Op verzoek van de minister heeft de V.O.F. op 31 oktober 2022 alsnog de volledige V.O.F-akte overgelegd, welke in augustus 2022 is ondertekend. Met de op
31 oktober 2022 overgelegde V.O.F.-akte kan volgens de minister niet worden vastgesteld dat voldaan is aan de voorwaarde van daadwerkelijke langdurige zeggenschap van de jonge landbouwers, omdat deze akte niet tijdig (namelijk pas in augustus 2022 in plaats van uiterlijk 10 juni 2022) is ondertekend.
1.4
Volgens de V.O.F. heeft de minister de aanvraag ten onrechte afgewezen. De jonge landbouwers hadden op 15 mei 2022 wel degelijk blokkerende zeggenschap, zoals blijkt uit artikel 5 van de V.O.F.-akte van 24 maart 2022. De V.O.F. heeft in eerste instantie alleen artikel 5 van deze V.O.F.-akte overgelegd, omdat zij meende dat dit voldoende was om de blokkerende zeggenschap aan te tonen. De V.O.F.-akte van 24 maart 2022 heeft een aantal kleine wijzigingen ondergaan, waarna deze in augustus 2022 opnieuw ondertekend is. Artikel 5 van de V.O.F.-akte is daarbij ongewijzigd gebleven. Bovendien blijkt volgens de V.O.F. uit de overgelegde uittreksels van de KvK van 2 maart 2021 en 16 december 2022 dat de blokkerende zeggenschap per 1 januari 2021 is ingegaan en dat deze op 5 februari 2021 in het handelsregister van de KvK is geregistreerd.
2 Artikel 50, tweede lid, van Verordening 1307/2013 [1] bepaalt, voor zover hier van belang, dat onder jonge landbouwers worden verstaan natuurlijke personen die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling. Een van de eisen om als jonge landbouwer te kunnen worden aangemerkt, is – kort gezegd – dat deze daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het bedrijf moet kunnen uitoefenen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 [2] ). In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel [3] is bepaald dat van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 sprake is indien de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-. Blokkerende zeggenschap in een vennootschap onder firma en de juistheid van de registratie daarvan in het handelsregister moeten kunnen worden aangetoond met een schriftelijk vastgelegde overeenkomst met alle vennoten. Dit volgt uit artikel 5, tweede lid, aanhef en onder c en e, van de Beleidsregel. De overeenkomst moet uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2021 zijn opgesteld, ondertekend en voorzien van de datum waarop de overeenkomst is ondertekend. Dit volgt uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling.
3 Het College is van oordeel dat de minister de zonen terecht niet heeft aangemerkt als jonge landbouwers en daarom de aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers voor het jaar 2022 terecht heeft afgewezen. Uit de uittreksels van het handelsregister van 2 maart 2021 en 16 december 2022 blijkt dat de vennoten, anders dan de V.O.F. betoogt, volledig bevoegd waren, zodat geen sprake was van blokkerende zeggenschap van de zonen. De V.O.F is zelf verantwoordelijk voor een correcte inschrijving van haar gegevens in het handelsregister. Daarnaast heeft de V.O.F. niet met een schriftelijk overeenkomst aangetoond dat er sprake is van blokkerende zeggenschap. Aan de door de V.O.F. overgelegde V.O.F.-akte van augustus 2022 komt hiervoor geen betekenis toe. Uit artikel 5, negende lid, van de Beleidsregel, in samenhang gelezen met artikel 4.2, derde lid, van de Uitvoeringsregeling, volgt dat die overeenkomst uiterlijk 25 dagen na 15 mei 2022 moest zijn ondertekend en voorzien van de datum van ondertekening. Deze overgelegde V.O.F.-akte is niet binnen die termijn ondertekend. Aan de door de V.O.F. in beroep overgelegde V.O.F.-akte van 24 maart 2022 komt evenmin de betekenis toe die de V.O.F. daaraan gehecht wenst te zien. Het College oordeelt dat het niet aannemelijk is dat de V.O.F.-akte van 24 maart 2022 ook op die datum definitief was vastgesteld en in werking getreden, zodat de minister daar terecht niet van is uitgaan. Deze akte is pas in beroep overgelegd, terwijl het logisch zou zijn geweest deze akte in oktober 2022 over te leggen, toen bleek dat het enkel overleggen van artikel 5 van de V.O.F.-akte van 24 maart 2022 onvoldoende was. Verder heeft de V.O.F. in een gesprek met de minister op 17 oktober 2022 aangegeven dat de V.O.F.-akte nog ter goedkeuring bij de accountant lag. Ook heeft de V.O.F. op 5 januari 2023 aan de minister aangegeven dat de V.O.F.-akte pas in de zomer van 2022 getekend was omdat het wat langer duurde bij de accountant in verband met een aantal kleine wijzigingen. Bovendien zijn er geen wijzigingen tussen de V.O.F.-akte van 24 maart 2022 en de versie van augustus 2022 waargenomen, waardoor het niet aannemelijk is dat de versie van 24 maart 2022 een andere en eerder ondertekende versie is van de latere versie van augustus 2022. De minister heeft daarom bij zijn beoordeling van de aanvraag mogen uitgaan van de V.O.F.-akte van augustus 2022.
4 Het beroep is ongegrond.
5 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M.Y. Douglas-Hamilton, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 april 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. M.Y. Douglas-Hamilton

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
2.Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014.
3.Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.