In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De onderneming had eerder een subsidie van € 2.592,25 ontvangen op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. Na een bezwaarprocedure heeft de minister op 14 oktober 2022 het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard. De onderneming heeft hiertegen beroep ingesteld. Echter, op 7 december 2023 heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken en de subsidie verhoogd naar € 4.147,60, waarmee hij tegemoetkwam aan de onderneming.
Tijdens de zitting op 18 januari 2024 heeft de onderneming niet deelgenomen en ook geen reactie gegeven op het verzoek van het College om aan te geven of zij het beroep wilde intrekken of welk belang zij nog had bij een uitspraak. Het College concludeert dat de onderneming geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep, aangezien de minister met het herzieningsbesluit volledig tegemoet is gekomen aan de onderneming. Daarom heeft het College het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft het College bepaald dat de minister het griffierecht van € 365,- aan de onderneming moet vergoeden, maar dat er geen proceskosten zijn gemaakt die vergoed hoeven te worden. Het College merkt op dat er geen van rechtswege beroep is ontstaan tegen het herzieningsbesluit, omdat het procesbelang is komen te vervallen.