ECLI:NL:CBB:2024:528

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
22/2141
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • H. van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van subsidie op basis van de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen COVID-19 en de voorwaarden voor annulering

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 30 juli 2024, zaaknummer 22/2141, staat de aanvraag van een stichting voor subsidie op grond van de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen COVID-19 (ATE) centraal. De stichting had een evenement gepland op 9, 10 en 11 december 2021, maar annuleerde dit evenement op 22 november 2021. De aanvraag voor subsidie werd door de minister van Economische Zaken afgewezen, omdat er op het moment van annulering geen evenementenverbod gold voor de data waarop het evenement zou plaatsvinden. De stichting was van mening dat zij recht had op subsidie, omdat er op het moment van annuleren een evenementenverbod gold, maar het College oordeelde dat dit verbod slechts van toepassing was tot 4 december 2021, en dat er dus geen evenementenverbod was voor de data van het geplande evenement.

Het College benadrukt dat artikel 3, eerste lid, van de ATE vereist dat er een evenementenverbod moet zijn op het moment van annulering voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. Aangezien de stichting niet voldeed aan deze voorwaarde, kon de minister geen subsidie verstrekken. Bovendien werd er geen uitzonderlijke omstandigheid aangetoond die een afwijking van de ATE rechtvaardigde. De stichting had ook een verzoek ingediend voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat het College toekende. De minister had de beslissing op bezwaar pas op 6 september 2023 genomen, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan vier maanden. Het College oordeelde dat de stichting recht had op een schadevergoeding van € 500,- voor immateriële schade, en veroordeelde de Staat tot betaling hiervan.

De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder subsidies op basis van de ATE kunnen worden verstrekt en de noodzaak voor een evenementenverbod op het moment van annulering. Het College bevestigt dat de minister gebonden is aan deze voorwaarden en dat er geen ruimte is voor uitzonderingen zonder duidelijke rechtvaardiging.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2141

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaak tussen

Stichting [naam 1] , te [woonplaats] , (stichting)

en

de minister van Economische Zaken

(gemachtigden: mr. S. Piron, mr. P. van Veen en mr. M. Purperhart)
en

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) (Staat)

Procesverloop

Met het besluit van 17 maart 2022 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van de Aanvullende Tegemoetkoming Evenementen Covid-19 (ATE) afgewezen.
Met het besluit van 6 september 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De onderneming heeft nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 6 juni 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen voor de stichting [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] en de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Samenvatting
1. De stichting wilde op 9, 10 en 11 december 2021 het evenement [naam 5] houden. Op het festival zouden [naam 6] worden vertoond die alleen zichtbaar zijn in het donker. De stichting heeft het evenement op 22 november 2021 geannuleerd. Op 28 februari 2022 heeft zij een aanvraag ingediend voor een subsidie op grond van de ATE. De minister heeft deze aanvraag afgewezen, omdat op het moment dat de stichting het evenement heeft geannuleerd er geen evenementenverbod gold voor op de data dat het evenement zou worden gehouden. De stichting is het hier niet mee eens. Het betoog van de stichting slaagt echter niet. Hieronder licht het College toe waarom het tot dit oordeel is gekomen.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Standpunt van de stichting
3 Volgens de stichting voldoet zij aan de voorwaarden van de ATE. Op het moment van annuleren van het evenement gold er immers een evenementenverbod. Ook blijkt uit verschillende stukken, zoals het advies van het OMT van 22 november 2021, dat er nog striktere maatregelen zouden volgen.
Standpunt van de minister
4 De minister stelt zich op het standpunt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van de ATE. Op het moment dat de stichting het evenement heeft geannuleerd, te weten op 22 november 2021, gold namelijk (nog) geen evenementenverbod voor op de data dat het evenement zou plaatsvinden. Het evenementenverbod dat gold op 22 november 2021 duurde immers tot 4 december 2021 en het evenement van de stichting stond gepland op 9, 10 en 11 december 2021. Pas op 26 november 2021 werden de maatregelen aangekondigd voor na 4 december 2021.
Oordeel van het College
5.1
Artikel 3, eerste lid, van de ATE bepaalt dat de minister aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie verstrekt ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod. In zijn uitspraak van 13 februari 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:88) heeft het College geoordeeld dat uit het laatste gedeelte van deze bepaling volgt dat op het moment dat een evenement wordt geannuleerd, sprake moet zijn van een evenementenverbod voor de datum waarop het evenement plaatsvindt. Anders wordt het evenement immers niet geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
5.2
Het College ziet geen aanleiding om in de zaak van de stichting anders te oordelen. Op het moment dat de stichting het evenement annuleerde, te weten op 22 november 2021, was er weliswaar een evenementenverbod, maar dat verbod duurde tot 4 december 2021. Met andere woorden op 22 november 2021 was geen sprake van een evenementenverbod voor de data waarop het evenement van de stichting zou plaatsvinden, te weten 9, 10 en 11 december 2021. Verder blijkt uit de stukken die de stichting heeft overgelegd niet dat op het moment dat de stichting het evenement annuleerde duidelijk was dat op de geplande data van het evenement een evenementenverbod zou gelden. Dat evenementenverbod is namelijk pas in de Kamerbrief van 26 november 2021 aangekondigd.
5.3
Het College overweegt dat artikel 3, eerste lid, van de ATE aan de minister een gebonden bevoegdheid geeft. Dat betekent dat de minister de subsidie niet kan verstrekken als niet wordt voldaan aan het vereiste in deze bepaling. Nu de stichting het evenement niet heeft geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de ATE voor de data van het geplande evenement voldoet de stichting dus niet aan het vereiste van dit artikel. Dit betekent dat de minister geen subsidie kan verstrekken. De ATE bevat geen hardheidsclausule. Alleen bij zeer uitzonderlijke omstandigheden kan de minister van de ATE afwijken. De stichting heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de minister een uitzondering op de ATE had moeten maken. Meer organisaties, zoals de stichting, bevonden zich in dezelfde situatie.
5.4
De stichting heeft erop gewezen dat de beslissing op bezwaar pas op 6 september 2023 is genomen. Het College vat dit op als een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.5
In zaken als hier aan de orde geldt als uitgangspunt dat de bezwaar- en beroepsfase samen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren, tenzij er sprake is van factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Uitgangspunt voor de schadevergoeding is een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
5.6
De termijn is begonnen op de datum waarop het de minister het bezwaarschrift heeft ontvangen, te weten op 22 maart 2022. Dit betekent dat ten tijde van deze uitspraak de redelijke termijn met iets meer dan vier maanden is overschreden. Van factoren die aanleiding geven de overschrijding van de behandelingsduur gerechtvaardigd te achten, is geen sprake. Uitgaande van een forfaitair tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond, brengt dit mee dat de onderneming recht heeft op een schadevergoeding van € 500,-.
5.7
De minister heeft op 6 september 2022 een beslissing op het bezwaar genomen. De bezwaarfase heeft dus minder dan zes maanden in beslag genomen. Dit betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn aan de rechter is toe te rekenen. Het College zal daarom op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht de Staat veroordelen tot betaling van een bedrag van € 500,-.
Slotsom
6 Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de Staat tot betaling van € 500,- aan de stichting voor immateriële schade.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 juli 2024.
w.g. H. van den Heuvel de griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen

Bijlage

Tijdelijke regeling aanvullende subsidie evenementen COVID-19
Artikel 1
evenement: projectmatig georganiseerde, één- of meerdaagse fysieke en voor het publiek toegankelijke gebeurtenis, bijgewoond door een verzameling personen, en die plaatsvindt binnen een periode van 15 dagen, op een andere plaats dan:
a. in een woning of op een daarbij behorend erf;
b. in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet; of
c. in een gebouw, of buitenruimte, bestemd voor de presentatie van podiumkunsten op basis van reguliere podiumprogrammering.
evenementenverbod: bij ministeriële regeling op grond van artikel 58i van de Wet publieke
gezondheid vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen.
Artikel 3, eerste lid
1. De minister verstrekt aan de organisator van een evenement op aanvraag subsidie ter dekking van de kosten voor het organiseren van een evenement dat moest worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.