ECLI:NL:CBB:2024:57

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
26 januari 2024
Zaaknummer
22/1689
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing TVL-aanvraag door de minister van Economische Zaken en Klimaat wegens onvoldoende omzetbewijs

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 januari 2024, zaaknummer 22/1689, staat de afwijzing van een TVL-aanvraag (Tegemoetkoming Vaste Lasten) centraal. De onderneming, vertegenwoordigd door gemachtigden, had een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 voor het tweede kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken en Klimaat had deze aanvraag op 28 oktober 2021 afgewezen, omdat de onderneming niet in staat was om aan te tonen dat zij omzet had gegenereerd, wat een vereiste is voor de subsidie. De onderneming stelde dat de omzet van haar vennoten aan haar moest worden toegerekend, maar het College oordeelde dat dit niet mogelijk was onder de voorwaarden van de TVL. De minister handhaafde zijn afwijzing in het bestreden besluit van 12 juli 2022, waarop de onderneming beroep instelde. Tijdens de zitting op 2 oktober 2023 werd het standpunt van de minister bevestigd. Het College concludeerde dat de onderneming er niet in was geslaagd om de omzet op een eenvoudige en duidelijke wijze aan te tonen, en dat de afwijzing van de TVL-aanvraag terecht was. De uitspraak benadrukt het belang van het indienen van een eigen aanvraag door elke onderneming die staat ingeschreven in de Kamer van Koophandel, en dat de omzet moet blijken uit de eigen financiële administratie of aangiften.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1689

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 januari 2024 in de zaak tussen

[naam] V.O.F., te [plaats] (de onderneming),

(gemachtigden: T.J. Marteijn, D.J. Nieuwenhuijze en G. Kramer),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: A.M.J. Dijkstra en N.J. Mathura).

Procesverloop

Met het besluit van 28 oktober 2021 heeft de minister de aanvraag van de onderneming voor een subsidie op grond van Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het tweede kwartaal (Q2) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 12 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De onderneming heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
De zitting was op 2 oktober 2023. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Inleiding en samenvatting
1. De minister heeft de aanvraag van de onderneming afgewezen, omdat de onderneming zelf geen omzet genereert en er dus ook geen sprake is van omzetverlies. In het bestreden besluit blijft de minister bij de afwijzing op de grond dat de TVL niet toestaat dat de omzet uit de aangiften omzetbelasting van de afzonderlijke vennoten van de onderneming aan de onderneming wordt toegerekend.
2 Het College komt tot het oordeel dat de minister de TVL-aanvraag terecht heeft afgewezen. De onderneming heeft in de kern betoogd dat de omzet van haar vennoten aan haar moet worden toegerekend. Dit betoog slaagt niet. Hieronder licht het College zijn oordeel toe.
Wettelijk kader
3 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
4 Tussen partijen is niet in geschil dat de onderneming geen aangifte omzetbelasting heeft gedaan, zodat er geen omzet bekend is bij de Belastingdienst. In dat geval moet de omzet op eenvoudige en duidelijke wijze blijken uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de onderneming (artikel 2.3.3, vijfde lid, van de TVL).
5 De minister meent dat de onderneming met de overgelegde stukken haar omzet niet op eenvoudige en duidelijke wijze heeft aangetoond. Volgens de minister blijkt uit de overgelegde stukken niet dat de onderneming een eigen omzet heeft.
6 De onderneming voert aan dat haar omzet is opgenomen in de aangifte omzetbelasting van de fiscale eenheid die wordt gevormd door Beheermaatschappij Barbé B.V. en Barbé Holding B.V. c.s. (de fiscale eenheid) en dat zij de omzet op eenvoudige en duidelijke wijze heeft aangetoond aan de hand van de overgelegde stukken. In een toelichting op de stukken wordt uitgelegd hoe de aan de onderneming toerekenbare omzet kan worden bepaald aan de hand van de verstrekte verkoopfacturen van een deel van de vennoten en de aangifte omzetbelasting van de fiscale eenheid.
7.1
Het College stelt vast dat de onderneming in de kern stelt dat de omzet die door de vennoten van de onderneming is gegenereerd en wordt aangegeven in de aangifte omzetbelasting van de fiscale eenheid waartoe zij behoren, moet worden toegerekend aan de onderneming. Het College is van oordeel dat voor de toepassing van de TVL niet op deze wijze kan worden voldaan aan het vereiste dat omzet(-verlies) moet worden aangetoond. Uitgangspunt van de TVL is dat iedere onderneming die staat ingeschreven in de KvK, een eigen TVL-aanvraag doet op basis van de eigen omzet, die hetzij uit de aangifte omzetbelasting blijkt, hetzij op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen onderneming, onder meer in het geval dat een onderneming behoort tot een fiscale eenheid. Uit de overgelegde stukken volgt dat de vennoten, of in ieder geval een deel van de vennoten, van de onderneming omzet hebben gegenereerd en dat de onderneming daarnaast geen eigen omzet heeft. Volgens de onderneming vloeit dit voort uit een afspraak die de onderneming in 2010 met de Belastingdienst heeft gemaakt in verband met het aanbieden van de mosselen aan de veiling. Die afspraak is niet overgelegd, maar die hield in dat de vennoten ieder afzonderlijk mochten factureren en dat de omzet naar verhouding van het belang in de onderneming mocht worden aangegeven door de vennoten in de aangifte omzetbelasting van de fiscale eenheid. Wat daar ook van zij, deze afspraak kan het systeem van de TVL niet opzijzetten. In de bezwaarfase is gesteld dat deze afspraak vanaf 2019 feitelijk niet meer van toepassing is en de facturering vanaf dat moment vanuit de onderneming had moeten plaatsvinden en dienovereenkomstig had moeten worden aangegeven voor de omzetbelasting. Die omstandigheid verandert niet dat de behaalde en in de aangifte omzetbelasting van de fiscale eenheid aangegeven omzet de omzet van de vennoten is. De omstandigheid dat aan de onderneming boekhoudkundig wel omzet is toegekend, blijkt uit de jaarrekening, maar dit maakt ook niet dat voor de toepassing van de TVL ervan kan worden uitgegaan dat de onderneming omzet heeft gegenereerd. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de onderneming er niet in is geslaagd de omzet op eenvoudige en duidelijke wijze aan te tonen aan de hand van de overgelegde stukken uit de financiële administratie. Dit betekent dat de minister de TVL-aanvraag van de onderneming voor Q2 van 2021 terecht heeft afgewezen op de grond dat niet is voldaan aan het minimumvereiste van 30% omzetverlies.
7.2
Het College ziet geen aanleiding om de aanvraag van de onderneming te beoordelen als een aanvraag gedaan door de afzonderlijke vennoten en ook niet om de mogelijkheid te bieden de aanvraag alsnog op naam van de vennoten in te dienen. Zoals de minister terecht stelt, verzet het dwingende karakter van de bepaling waarin de aanvraagperiode is opgenomen (artikel 2.3.8, eerste lid, van de TVL) zich daartegen, nu niet gebleken is dat de vennoten niet in staat waren om tijdens de aanvraagperiode zelf een aanvraag in te dienen.
Conclusie
8 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, voorzitter, in aanwezigheid van mr. E.C.C. Deen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. E.C.C. Deen

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.3.1. (begripsbepalingen), tweede lid
2. In de artikelen 2.3.2, tweede lid, onderdeel b, 2.3.4, eerste, derde, vierde en vijfde lid, en 2.3.5 staat:
– A voor de omzet in de referentieperiode, uitgedrukt in Euro’s;
– B voor het omzetverlies, uitgedrukt in procenten;
– C voor de ratio tussen de vaste kosten en de omzet van een gemiddeld bedrijf, zoals per sector genoemd in de derde kolom van de tabel in de bijlage, uitgedrukt in procenten;
– D voor het subsidiepercentage, dat 100% bedraagt.
Artikel 2.3.2. (verstrekking subsidie), eerste en tweede lid
1. De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden april, mei en juni van 2021.
2. De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
Artikel 2.3.3. (bepaling omzetverlies), eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid
1. Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
2. De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020.
3. In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 31 maart 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het tweede kalenderkwartaal van 2021.
5. Als omzet van de getroffen MKB-onderneming wordt beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de getroffen MKB-onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968. Tevens wordt als omzet beschouwd omzet die niet in een aangifte omzetbelasting gerapporteerd wordt, maar op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie of uit een ander bewijsstuk van de getroffen MKB-onderneming.
Artikel 2.3.4. (hoogte subsidie), eerste lid
1. De subsidie bedraagt ten hoogste € 550.000 en wordt berekend op de volgende wijze:
A x B x C x D. (…).
Artikel 2.3.8. (aanvraagperiode), eerste lid
1. Een aanvraag kan worden ingediend in de periode van 25 juni 2021 tot en met 20 augustus 2021.