ECLI:NL:CBB:2024:66

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
2 februari 2024
Zaaknummer
24/18
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake besmetverklaring met salmonella enteritidis bij legkippen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 februari 2024 uitspraak gedaan op het verzoek van een pluimveebedrijf om een voorlopige voorziening. Het pluimveebedrijf had bezwaar gemaakt tegen de besmetverklaring van stal 5 met salmonella enteritidis, die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was opgelegd op 9 oktober 2023. De minister had maatregelen opgelegd, waardoor de eieren uit deze stal alleen nog voor de eierverwerkingsindustrie mochten worden gebruikt. Het pluimveebedrijf verzocht de voorzieningenrechter om de besmetverklaring te schorsen en de minister op te dragen een verificatietest uit te voeren, omdat zij meende dat er uitzonderlijke omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die nopen tot het verrichten van een verificatieonderzoek. De door het pluimveebedrijf verkregen negatieve uitslagen van vervolgtesten en de vaccinatiestatus van de kippen werden niet als voldoende beschouwd om aan te nemen dat de besmetverklaring onterecht was. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, met de overweging dat de besmetverklaring naar verwachting in bezwaar stand zal houden. De minister hoeft geen proceskosten te betalen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/18
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2024 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , het pluimveebedrijf

(gemachtigde: J.A. Brok)
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs)

Procesverloop

Met het besluit van 9 oktober 2023 (besmetverklaring) heeft de minister stal 5 van het pluimveebedrijf besmet verklaard met zoönitische salmonella enteritidis.
Het pluimveebedrijf heeft tegen de besmetverklaring bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting was op 18 januari 2024. Namens het pluimveebedrijf heeft deelgenomen aan de zitting [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het pluimveebedrijf heeft ook deelgenomen [naam 3] . Namens de minister hebben deelgenomen zijn gemachtigde en [naam 4] .

Overwegingen

Inleiding
1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van de besmetverklaring, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.1
Het pluimveebedrijf exploiteert een legpluimveebedrijf. Op 28 september 2023 heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het kader van een monitoring programma voor salmonella op het pluimveebedrijf monsters genomen. Op 9 oktober 2023 heeft de NVWA een positieve salmonella enteritidis uitslag ontvangen van het monstermateriaal. De minister heeft daarop stal 5 van het pluimveebedrijf besmet verklaard met salmonella enteritidis en haar diverse maatregelen opgelegd. De eieren uit deze stal mogen, onder bepaalde voorwaarden, alleen nog gebruikt worden voor de eierverwerkingsindustrie, waar de eieren een hittebehandeling ondergaan. De besmetstatus kan worden opgeheven nadat alle pluimvee uit de besmette stal is afgevoerd en dit is gemeld aan de NVWA.
2.2
In deze zaak heeft het pluimveebedrijf de voorzieningenrechter verzocht de besmetverklaring te schorsen en de minister op te dragen een verificatietest te laten uitvoeren vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van dit geval.
Beoordeling
Spoedeisend belang
3 Tussen partijen is niet in geschil dat het pluimveebedrijf, vanwege de afwaardering van de eieren en de opgelegde voorwaarden aan het pluimveebedrijf, een spoedeisend belang heeft. De besmetstatus kan pas worden opgeheven nadat alle pluimvee is afgevoerd. Door de besmetverklaring kan het pluimveebedrijf de eieren niet als consumptie eieren verkopen, maar alleen aan de ei-verwerkende industrie afzetten. De voorzieningenrechter ziet net als partijen een spoedeisend belang voor het pluimveebedrijf aanwezig.
Standpunt van het pluimveebedrijf
4 Het pluimveebedrijf voert aan dat zij op dezelfde dag als waarop de NVWA monsters heeft laten nemen, monsters heeft genomen en heeft laten onderzoeken bij Demetris Diergezondheid B.V.. De uitslag hiervan op 30 september 2023 is dat in geen van de monsters salmonella is aangetoond. De besmetverklaring kwam onverwacht uit het onderzoek van de NVWA naar voren. Wel bijzonder is dat dit maar in één stal van de zes stallen op het bedrijf is aangetroffen, waarbij de in de andere stallen gestalde dieren bijna gelijkwaardig zijn en voldoende zijn gevaccineerd tegen salmonella. Meteen na de besmetverklaring is er werk van gemaakt om de eieren uit stal 5 separaat te kunnen verzamelen en te kanaliseren naar de eierverwerking. Op 13 en 19 oktober 2023 en 10 november 2023 heeft het pluimveebedrijf onderzoek laten doen in stal 5 en is geen salmonella aangetoond. Het pluimveebedrijf voert aan dat door alle vervolgonderzoeken, waarin nooit salmonella is aangetoond, duidelijk is aangetoond dat er gerede twijfel is over de juistheid van de monstername door de NVWA en het onderzoeksresultaat. Dit zijn voldoende omstandigheden om een verificatietest te laten uitvoeren. Het pluimveebedrijf handhaaft het verzoek aan de NVWA om zo spoedig mogelijk een verificatieonderzoek op te starten. Door de besmetverklaring moet het pluimveebedrijf 100% waakzaam zijn en moet zij constant opletten bij het betreden van de andere stallen en moet zij de nodige inspanningen verrichten. Begin januari 2024 was er een inkomstenderving van stal 5 van ruim € 100.000,-.
Standpunt van de minister
5 De minister heeft het verzoek van het pluimveebedrijf om een verificatietest afgewezen. Op grond van Uitvoeringsverordening 517/2011 [1] kan alleen in een uitzonderingssituatie een verificatietest worden uitgevoerd. In deze zaak is daarvan geen sprake. De minister voelt zich hierin gesteund door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) in het arrest van 19 oktober 2023 (ECLI:EU:C:2023:799) waarin de door het College op dit punt gestelde vragen zijn beantwoord. Het College heeft het Hof van Justitie onder meer de vraag voorgelegd welke factoren relevant zijn om te komen tot gerede twijfel aan de juistheid van het resultaat van de bemonstering. Specifiek vroeg het College of opeenvolgende testresultaten na het positieve monster hiervoor relevant zijn. Het Hof van Justitie spreekt zich hier duidelijk over uit. Op initiatief van de betrokken exploitant verkregen negatieve monsteruitslagen na het besluit tot besmetverklaring van de NVWA vormen geen relevante omstandigheden om een dergelijke situatie onder het begrip ‘uitzonderingsgevallen waarin de bevoegde autoriteit reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat’ te laten vallen, evenmin als de gegeven hoeveelheid besmette stallen of de hoeveelheid positieve monsters die zijn aangetroffen. De vaccinatiestatus van het koppel en de voorgeschiedenis van het bedrijf kunnen relevante omstandigheden zijn om rekening mee te houden, maar zijn op zichzelf niet voldoende om te stellen dat sprake is van een uitzonderingsgeval. Hoewel de zaak waar het arrest van het Hof van Justitie in is gewezen ging over pluimveevermeerderingskoppels en het bij het pluimveebedrijf legkippen betreft, geeft dit arrest richting voor de interpretatie van het begrip ‘uitzonderlijke gevallen’ in de zin van Uitvoeringsverordening 517/2011. Het verzoek om een verificatietest is terecht afgewezen. Op de zitting heeft [naam 4] , dierenarts bij de NVWA, nog ingebracht en toegelicht dat de stam die is aangetroffen bij het monster dat op 28 september 2023 is genomen, exact dezelfde (genetische) stam heeft als de stam die is gevonden bij een eerdere monsterneming in dezelfde stal. De salmonella komt daarom uit de stal zelf.
Voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van de besmetverklaring
6.1
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat de besmetverklaring naar verwachting in bezwaar stand zal houden en licht dit als volgt toe.
6.2
Tussen partijen is niet in geschil dat het legkoppel van het pluimveebedrijf uit stal 5 als positief voor salmonella moet worden beschouwd, in de zin van 4.1, aanhef en onder a, van de bijlage bij Uitvoeringsverordening 517/2011. Wel verschillen partijen van mening of sprake is van een uitzonderlijk geval waarin voormeld voorschrift niet van toepassing is. In Uitvoeringsverordening 517/2011 is bepaald dat het hiervoor genoemde voorschrift niet geldt in uitzonderlijke gevallen, zoals beschreven in bijlage II, deel D, punt 4, bij Verordening 2160/2003. [2] In die laatstgenoemde bepaling is evenwel niet uitdrukkelijk bepaald welke uitzonderlijke gevallen er zijn (zie in vergelijkbare zin de uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2021, ECLI:NL:CBB:2021:982, in 5.1).
6.3
Het College heeft in zijn uitspraak van 6 september 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:592) het Hof van Justitie de prejudiciële vraag gesteld wanneer sprake is van een uitzonderingsgeval in de zin van punt 2.2.2.2, onder c, van de bijlage bij Verordening 200/2010. [3] Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest van 19 oktober 2023 (ECLI:EU:C:2023:799) voor recht verklaard:
“Punt 2.2.2.2, onder c), van de bijlage bij verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus, zoals gewijzigd bij verordening (EU) 2019/268 van de Commissie van 15 februari 2019,
moet aldus worden uitgelegd dat
de situatie van een bedrijf dat vermeerderingskoppels van Gallus gallus exploiteert, waarbij in het kader van een routinebemonstering tests zijn uitgevoerd waarvan de resultaten duiden op de aanwezigheid van salmonella, kan worden geacht onder het begrip „uitzonderingsgevallen waarin de bevoegde autoriteit reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat” in de zin van die bepaling te vallen wanneer de bevoegde autoriteit vaststelt dat zich gebeurtenissen of incidenten hebben voorgedaan waardoor de bemonstering en de analyse van de monsters niet correct zijn uitgevoerd, of – gelet op de onberispelijke algemene toestand van het bedrijf en rekening houdend met de epidemiologische kenmerken van salmonella – meent dat er een aanzienlijk risico bestaat dat zich dergelijke gebeurtenissen of incidenten hebben voorgedaan.
Het feit dat later op initiatief van de betrokken exploitant verkregen monsters meerdere negatieve resultaten hebben opgeleverd voor het aangetroffen salmonellatype, welke resultaten aan de bevoegde autoriteit zijn meegedeeld nadat zij al een besluit had genomen, alsmede dat slechts bepaalde stallen positief zijn getest en slechts een van de twee per stal genomen monsters positief was, vormen geen relevante omstandigheden om een dergelijke situatie onder dat begrip te kunnen laten vallen. De vaccinatiestatus van het koppel en de voorgeschiedenis van het bedrijf op het gebied van de prevalentie van het aangetroffen type salmonella vormen – wanneer zij onberispelijk zijn – omstandigheden waarmee in dit verband rekening moet worden gehouden, maar zijn op zich niet voldoende om te stellen dat de betrokken situatie onder voornoemd begrip valt.”
6.4
De voorzieningenrechter is zich ervan bewust dat het College in de zaak waarin de prejudiciële vraag is gesteld, nog geen (eind)uitspraak heeft gedaan. Om deze reden zal de voorzieningenrechter met een zekere terughoudendheid rekening houden met de antwoorden van het Hof van Justitie. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanknopingspunten om aan te nemen dat het arrest van het Hof van Justitie, dat betrekking heeft op Verordening 200/2010 (over pluimveevermeerderingsbedrijven) geen relevantie zou hebben voor de uitleg van ‘uitzonderlijke gevallen’, als bedoeld in punt 4.1 van de bijlage bij Uitvoeringsverordening 517/2011 (over legkippen).
6.5
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de door het pluimveebedrijf verkregen negatieve uitslagen van de op de besmetverklaring volgende testen en de vaccinatiestatus van de kippen, in het licht van het antwoord van het Hof van Justitie, geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die nopen tot het verrichten van een verificatieonderzoek. Van de situatie waarin de voorgeschiedenis van het bedrijf op het gebied van de prevalentie van het aangetroffen type salmonella onberispelijk is, is hier geen sprake, vanwege de eerdere salmonellabesmetting. Bovendien blijken de uitslag van de monsters van de eerdere salmonellabesmetting en de uitslag van het huidige onderzoek vrijwel identiek, wat volgens de dierenarts van de NVWA erop duidt dat de aangetroffen bacterie niet van buiten de stal afkomstig is, maar uit dezelfde stal.
Conclusie
7 Op grond van het voorgaande oordeelt de voorzieningenrechter dat de besmetverklaring naar verwachting in bezwaar stand zal houden. Er is dan ook geen reden om de minister opdracht te geven een verificatietest te laten uitvoeren. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. C.D.V. Efstratiades, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2024.
w.g. T. Pavićević w.g. C.D.V. Efstratiades
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 517/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van bepaalde serotypes van salmonella bij legkippen van Gallus gallus en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2160/2003 en Verordening (EG) nr. 200/2010 van de Commissie.
2.Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers.
3.Verordening (EU) nr. 200/2010 van de Commissie van 10 maart 2010 ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft een doelstelling van de Unie voor het verminderen van de prevalentie van serotypen Salmonella bij volwassen vermeerderingskoppels van Gallus gallus.