In deze zaak heeft de ondernemer, vertegenwoordigd door de Rotterdam Taxi Service Vereniging, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Het afwijzingsbesluit van 6 september 2021 werd door de minister op 30 januari 2023 herzien, waarbij de minister alsnog een TVL-subsidie toekende aan de ondernemer. De ondernemer verzocht het College van Beroep voor het Bedrijfsleven om de minister te veroordelen tot schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van de eerdere afwijzing.
Het College oordeelde dat de ondernemer geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de minister met het herzieningsbesluit volledig tegemoet was gekomen aan het bezwaar van de ondernemer. Het College verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en beoordeelde alleen het verzoek om schadevergoeding. De ondernemer had schadeposten ingediend, waaronder griffierecht, wettelijke rente en immateriële schade. Het College oordeelde dat de minister het griffierecht moest vergoeden, maar wees het verzoek om immateriële schade af, omdat de ondernemer het causaal verband tussen zijn klachten en het afwijzingsbesluit niet had aangetoond.
De uitspraak werd gedaan door mr. H. van den Heuvel, met mr. M.B. van Zantvoort als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 januari 2024, waarbij het College de minister opdroeg het betaalde griffierecht van € 365,00 aan de ondernemer te vergoeden.