ECLI:NL:CBB:2024:8

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
4 januari 2024
Zaaknummer
22/463
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en niet-ontvankelijkheid in TVL-subsidiezaak

In deze zaak heeft de ondernemer, vertegenwoordigd door de Rotterdam Taxi Service Vereniging, een beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) door de minister van Economische Zaken en Klimaat. Het afwijzingsbesluit van 6 september 2021 werd door de minister op 30 januari 2023 herzien, waarbij de minister alsnog een TVL-subsidie toekende aan de ondernemer. De ondernemer verzocht het College van Beroep voor het Bedrijfsleven om de minister te veroordelen tot schadevergoeding voor de geleden schade als gevolg van de eerdere afwijzing.

Het College oordeelde dat de ondernemer geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, omdat de minister met het herzieningsbesluit volledig tegemoet was gekomen aan het bezwaar van de ondernemer. Het College verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en beoordeelde alleen het verzoek om schadevergoeding. De ondernemer had schadeposten ingediend, waaronder griffierecht, wettelijke rente en immateriële schade. Het College oordeelde dat de minister het griffierecht moest vergoeden, maar wees het verzoek om immateriële schade af, omdat de ondernemer het causaal verband tussen zijn klachten en het afwijzingsbesluit niet had aangetoond.

De uitspraak werd gedaan door mr. H. van den Heuvel, met mr. M.B. van Zantvoort als griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 9 januari 2024, waarbij het College de minister opdroeg het betaalde griffierecht van € 365,00 aan de ondernemer te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

Bedrijfs- en werkgeversorganisaties Rotterdam Taxi Service Vereniging, te Rotterdam (de ondernemer)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

Procesverloop

Met een besluit van 6 september 2021 (het afwijzingsbesluit) heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten COVID-19 (TVL) afgewezen.
Met een besluit van 4 februari 2022 heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen het besluit van 4 februari 2022 (het bestreden besluit) beroep ingesteld.
Met een besluit van 30 januari 2023 (het herzieningsbesluit) heeft de minister het besluit van 4 februari 2022 ingetrokken en het bezwaar van de ondernemer alsnog gegrond verklaard. Daarbij heeft de minister het besluit van 6 september 2021 herroepen en een TVL-subsidie verleend aan de ondernemer.
De ondernemer heeft vervolgens het College verzocht om de minister te veroordelen tot het vergoeden van de door hem geleden schade. Naar aanleiding hiervan heeft het College besloten om de geplande behandeling van de zaak op de zitting, aan te houden.
Vervolgens heeft de ondernemer de door hem gestelde schade onderbouwd. De minister heeft hierop een reactie gegeven.
Geen van de partijen heeft verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord. Het College heeft vervolgens bepaald dat een zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. De minister is met het herzieningsbesluit volledig tegemoetgekomen aan het bezwaar van de ondernemer en heeft het bedrag aan TVL-subsidie voor het tweede kwartaal van 2021 vastgesteld op € 35.591,65. Uit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat het beroep niet van rechtswege ook betrekking heeft op het herzieningsbesluit, omdat de minister het bestreden besluit niet langer handhaaft en de ondernemer geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd tegen het herzieningsbesluit. De ondernemer heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Het College zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
2 Dit betekent dat alleen het verzoek van de ondernemer om vergoeding van de schade die hij heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige afwijzingsbesluit nog over blijft om te beoordelen. De ondernemer heeft zijn vordering beperkt tot € 25.000,00. Het College is daarom bevoegd over het verzoek om schadevergoeding te oordelen. De ondernemer heeft de volgende schadeposten gesteld: griffierecht, wettelijke rente en immateriële schade. Deze posten beoordeelt het College hierna afzonderlijk.
Griffierecht
3 Het College is van oordeel dat de minister het griffierecht aan de ondernemer moet vergoeden, omdat de minister pas in beroep met het vervangende herzieningsbesluit is teruggekomen van het bestreden besluit en het afwijzingsbesluit en aan de ondernemer alsnog een TVL-uitkering heeft toegekend. Het College zal daarom toepassing geven aan artikel 8:47, tweede lid, van de Awb en bepalen dat de minister het griffierecht aan de ondernemer moet vergoeden.
Wettelijke rente
4 De ondernemer heeft verzocht om de wettelijke rente van 1 april 2021 tot en met 30 januari 2023 over het bedrag van de toegekende TVL-subsidie. De minister heeft in reactie daarop verwezen naar zijn brief van 25 juli 2023 waarbij een bedrag van € 730,20 aan wettelijke rente is toegekend. Dit bedrag beslaat de periode vanaf de dag van verzuim, te weten 27 november 2021 (16 weken na de uiterste beslistermijn op de aanvraag van 25 juni 2021 + 6 weken betaaltermijn) tot de dag van betaling, te weten 2 februari 2023. Dat is in overeenstemming met de wettelijke regels die hiervoor gelden (artikel 4:97 en artikel 4:102, tweede lid, van de Awb). Het College ziet geen aanleiding om anders over het verschuldigde bedrag te oordelen. De minister heeft dus terecht € 730,20 aan wettelijke rente toegekend.
Immateriële schade
5 De ondernemer heeft verzocht om een vergoeding voor de lichamelijke en emotionele schade die hij geleden heeft door de oorspronkelijke afwijzing van de TVL-subsidieaanvraag. Hij heeft last gekregen van stress, slapeloze nachten, concentratieverlies, depressiviteit, irritatie en agressiviteit. Op 15 september 2022 heeft hij een aangezichtsverlamming gekregen. Hij heeft daardoor pijn, verdriet en schaamte gehad en kon niet meer eten, slapen en normaal functioneren. Hij heeft nog steeds last van deze klachten.
6 Hij stelt dat hij te kampen heeft gehad met stress, omdat hij door de coronacrisis bijna geen werk had, geen geld en geen contacten met collega’s, subsidies moest aanvragen, door fouten bij de Belastingdienst, en door heel veel onnodige en onbegrepen mailcontacten met de RVO, die steeds dezelfde documenten opvroeg en fouten maakte. Daarnaast moest de ondernemer ook nog bezwaar maken en beroep instellen. Volgens de ondernemer is de afwijzing van zijn aanvraag overduidelijk de grootste stress-oorzaak geweest.
7 Met het nemen van het herzieningsbesluit staat vast, hetgeen ook niet door de minister wordt betwist, dat sprake is van een onrechtmatige besluitvorming door de minister. Bij de beoordeling van de gestelde schade zoekt het College vervolgens zoveel mogelijk aansluiting bij het schadevergoedingsrecht in het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarbij geldt dat de stelplicht en bewijslast van de schade en het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van de minister en de schade bij de ondernemer ligt. Het bestaan van een causaal verband moet worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf hoe het bestuursorgaan zou hebben beslist of gehandeld als het niet het onrechtmatige besluit had genomen. Het causale verband in artikel 6:162, eerste lid, van het BW (het conditio sine qua non-verband) waar het hier om gaat, moet namelijk worden vastgesteld door de werkelijke situatie te vergelijken met de hypothetische situatie dat de minister wel direct de TVL-subsidie zou hebben toegekend.
8 Het College oordeelt dat de ondernemer het causale verband tussen zijn lichamelijke en emotionele klachten en het afwijzingsbesluit niet heeft aangetoond. Zoals de ondernemer zelf al heeft opgemerkt is het bijna niet mogelijk om met verklaringen van artsen een rechtstreeks causaal verband tussen klachten en een onrechtmatig besluit aan te tonen. De ondernemer heeft een bericht overgelegd van een neuroloog die hem behandelt, maar uit dat bericht komt niet naar voren dat er een rechtstreekse relatie is tussen de klachten van de ondernemer en het afwijzingsbesluit. De ondernemer stelt dat alleen hij kan omschrijven wat hij alles bij elkaar aan werkstress heeft ervaren en hoe hij er hierdoor aan onderdoor is gegaan. Maar het gaat bij het aantonen van het causaal verband niet alleen om de klachten. Er moet ook een rechtstreekse relatie van die klachten met het afwijzingsbesluit zijn. De ondernemer heeft zo’n relatie niet aangetoond. Zijn verzoek om vergoeding van de immateriële schade moet daarom worden afgewezen.
Proceskosten
9 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, omdat er geen proceskosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,00 aan de ondernemer te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. van den Heuvel, in aanwezigheid van mr. M.B. van Zantvoort, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2024.
w.g. H. van den Heuvel w.g. M.B. van Zantvoort