Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam], te [woonplaats] (de ondernemer)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 november 2024, wordt de minister van Economische Zaken veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in beroep. Dit besluit is genomen omdat de minister aan de ondernemer is tegemoetgekomen in zijn verzoeken. De uitspraak is gedaan zonder zitting, aangezien het College over voldoende informatie beschikte om tot een beslissing te komen. De relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) die hierbij zijn toegepast zijn artikel 8:54 en artikel 8:75a.
De ondernemer had twee beroepszaken aanhangig gemaakt, met zaaknummers 22/2591 en 23/1544. Het beroep met nummer 22/2591 was gericht tegen de afwijzing van een subsidie voor het eerste kwartaal van 2022, terwijl het beroep met nummer 23/1544 betrekking had op de vaststelling van deze subsidie op nihil. De minister heeft echter met een herzieningsbesluit van 28 juni 2024 de subsidie alsnog vastgesteld op € 131.866,33, wat leidde tot de intrekking van beide beroepszaken door de ondernemer.
Het College heeft vastgesteld dat de beroepszaken samenhangen met nog 30 andere zaken, en heeft daarom de proceskosten vastgesteld op een totaalbedrag van € 3.100,-, oftewel € 100,- per beroepszaak. Dit bedrag is gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), dat een systeem van vaste bedragen hanteert voor proceshandelingen. De minister is veroordeeld tot een vergoeding van € 200,- aan de ondernemer voor de proceskosten, terwijl de kosten van het griffierecht van € 184,- per beroepszaak rechtstreeks door de minister moeten worden vergoed, zoals bepaald in artikel 8:41 van de Awb.