Op 3 december 2024 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan in vier zaken die betrekking hebben op de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister van Economische Zaken over de verlening en vaststelling van subsidies voor de periodes Q4 van 2021 en Q1 van 2022. De minister had aanvankelijk een subsidie van € 111.809,18 voor Q4 van 2021 en € 69.650,78 voor Q1 van 2022 verleend, maar na herziening op 24 september 2024 zijn deze bedragen verhoogd naar respectievelijk € 269.547,22 en € 226.577,64. De stichting trok haar beroepen in tegen de besluiten die betrekking hadden op de vaststellingen, maar handhaafde de beroepen tegen de verleningsbesluiten, onder voorwaarde dat de proceskosten vergoed zouden worden.
Het College heeft geoordeeld dat de stichting geen belang meer had bij de beoordeling van de beroepen tegen de verleningsbesluiten, omdat de minister met de herziene besluiten tegemoet was gekomen aan de stichting. De beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft het College de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de stichting, vastgesteld op € 875,-, en tot betaling van immateriële schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De minister is ook verplicht om het door de stichting betaalde griffierecht van € 730,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gedaan en de partijen zijn op de hoogte gesteld van hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen de uitspraak.