In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 maart 2025 uitspraak gedaan in het beroep van [naam 1] tegen de afwijzing van haar aanvraag voor rechtstreekse betalingen en de opgelegde randvoorwaardenkorting voor het jaar 2020 door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 25 mei 2021 de aanvraag van [naam 1] afgewezen, omdat zij de controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) had verhinderd door geen inzage te geven in de gevorderde administratie. De minister legde een randvoorwaardenkorting van 54% op, omdat er diverse overtredingen waren geconstateerd op het gebied van mestopslag, bescherming van dieren, en andere randvoorwaarden. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 heeft [naam 1] betwist dat zij de controle heeft geweigerd en stelde dat zij medewerking had verleend aan de controles. Het College oordeelde dat de minister terecht de aanvraag had afgewezen, omdat artikel 59, zevende lid, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voorschrijft dat een aanvraag moet worden afgewezen indien de begunstigde de uitvoering van een controle verhindert. Het College concludeerde dat [naam 1] geen rechtens te beschermen belang meer had bij een oordeel over de randvoorwaardenkorting, omdat de afwijzing van de rechtstreekse betalingen in stand bleef. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.