In deze zaak heeft een landbouwer beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, waarin de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2020 is vastgesteld op € 17.115,80. De minister heeft dit bedrag vastgesteld op basis van een geconstateerde oppervlakte van 53,03 ha, waarbij de landbouwer niet kon aantonen dat hij op 15 mei 2020 de gebruikstitel had voor een aantal opgegeven percelen. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van de landbouwer ongegrond werd verklaard, is door de landbouwer aangevochten. Tijdens de zitting op 14 februari 2025 heeft de landbouwer aanvullende stukken overgelegd, maar de minister stelde dat deze stukken niet tijdig waren ingediend en al eerder waren betrokken in de besluitvorming. Het College heeft geoordeeld dat de minister zorgvuldig heeft gehandeld en dat de door de landbouwer overgelegde stukken niet hebben geleid tot een andere conclusie. Het beroep van de landbouwer is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 1 april 2025.