ECLI:NL:CBB:2025:250

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 april 2025
Publicatiedatum
10 april 2025
Zaaknummer
23/500
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
  • W.I.K. Baart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen goedkeuringsbesluit voor fokprogramma Shire Horse

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 april 2025 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift dat door [naam 2] was ingediend tegen een goedkeuringsbesluit van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Het goedkeuringsbesluit, dat op 19 oktober 2021 werd genomen, verleende goedkeuring aan [naam 3] om een fokprogramma voor het ras Shire Horse uit te voeren. [naam 2] stelde dat haar bezwaarschrift van 4 november 2021 tijdig was ingediend, maar de minister verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat hij het bezwaarschrift pas op 16 december 2022 had ontvangen. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte had aangenomen dat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Het College stelde vast dat het bezwaarschrift op 5 november 2021 aangetekend was verzonden en op 8 november 2021 op regelmatige wijze was aangeboden aan het postbusadres van de minister. De minister had niet voldoende bewijs geleverd dat het bezwaarschrift niet was ontvangen. Het College verklaarde het beroep van [naam 2] gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [naam 2]. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan [naam 2].

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/500

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 2] )

(gemachtigde: mr. P.P.A. Bodden)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman)

Procesverloop

Met het besluit van 19 oktober 2021 (goedkeuringsbesluit) heeft de minister aan [naam 3] ( [naam 4] ) goedkeuring verleend om het door haar ingediende fokprogramma voor het ras Shire Horse uit te voeren op het Nederlandse grondgebied.
Met het besluit van 10 januari 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 2] tegen het goedkeuringsbesluit niet-ontvankelijk verklaard.
[naam 2] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 februari 2025. Voor [naam 2] hebben aan de zitting deelgenomen
[naam 5] en [naam 6] , vervanger van mr. P.P.A. Bodden. Verder is de gemachtigde van de minister verschenen.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Zowel [naam 2] als [naam 4] hebben bij de minister ter goedkeuring een fokprogramma ingediend voor het ras Shire Horse.
1.2
Met het besluit van 13 augustus 2021 heeft de minister aan [naam 2] goedkeuring verleend om het door haar ingediende fokprogramma voor het ras Shire Horse uit te voeren op het Nederlandse grondgebied. Met het goedkeuringsbesluit heeft hij diezelfde goedkeuring ook verleend aan [naam 4] .
1.3
Met de brief van 19 oktober 2022 heeft de minister [naam 2] op de hoogte gesteld van het goedkeuringsbesluit. [naam 2] heeft bezwaar gemaakt tegen het goedkeuringsbesluit.
1.4
Op 10 januari 2023 heeft de minister het bestreden besluit genomen.
Beoordeling van het beroep
Standpunt van [naam 2]
2.1
[naam 2] betoogt dat de minister haar bezwaar tegen het goedkeuringsbesluit ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens [naam 2] staat niet alleen vast dat zij haar bezwaarschrift van 4 november 2021 tijdig heeft aangeboden aan de minister, maar ook dat hij het bezwaarschrift heeft ontvangen. [naam 2] wijst in dit verband op de door haar ingebrachte verzendbewijzen van 5 november 2021 - waaruit volgens haar blijkt dat het bezwaarschrift naar de Postbussen 40225 en 40219 te Zwolle is verzonden - en op de ontvangstbewijzen van 8 november 2021.
Daarnaast is het volgens [naam 2] uiterst aannemelijk dat de verzendingen op 5 november 2021 betrekking hebben op haar bezwaarschrift van 4 november 2021. De zendingen zijn namelijk gedaan binnen de bezwaartermijn van het goedkeuringsbesluit en ze hebben plaatsgevonden op de dag na de dagtekening van het bezwaarschrift. Verder bestond er voor [naam 2] , anders dan voor het maken van bezwaar, geen reden aangetekende poststukken aan de minister te verzenden. Ten slotte is een van de zendingen gericht aan de afdeling Juridische Zaken die is belast met de afwikkeling van bezwaren.
Standpunt van de minister
2.2
De minister stelt zich op het standpunt dat hij het bezwaar van [naam 2] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens de minister heeft hij het bezwaarschrift van [naam 2] , gedateerd 4 november 2021, pas op 16 december 2022 ontvangen en is het daarmee te laat ingediend. De termijnoverschrijding is volgens de minister niet verschoonbaar. De minister heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen. De minister is in het digitale postontvangstsysteem van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) nagegaan of er na 5 november 2021 aangetekend verzonden bezwaarschriften van [naam 2] die naar Postbus 40225 en Postbus 40219 te Zwolle zouden zijn gestuurd, zijn ontvangen. Echter, gebleken is dat dit niet het geval is. Het is volgens de minister ook opmerkelijk dat [naam 2] aanvankelijk maar één verzendbewijs gericht aan Postbus 40225 heeft ingezonden en naderhand, met de brief van 16 december 2022, een tweede verzendbewijs gericht aan Postbus 40219. De barcodes van die verzendbewijzen zijn bovendien hetzelfde. In beroep is vervolgens nog een derde verzendbewijs overgelegd, dat afwijkt van de eerdere twee verzendbewijzen. Er is sprake van innerlijke tegenstrijdigheid.
Daarnaast heeft [naam 2] volgens de minister niet het bewijs geleverd dat de verzendbewijzen betrekking hebben op een bezwaarschrift. Uit de verzendbewijzen kan volgens hem alleen worden afgeleid dat iets is verzonden, maar niet wat. Het is volgens de minister ook opmerkelijk dat [naam 2] pas een jaar nadat zij stelt bezwaar te hebben gemaakt actie heeft ondernomen tegen het uitblijven van een reactie op haar bezwaar.
Beoordeling door het College
2.3
Het College stelt vast dat het goedkeuringsbesluit op 19 oktober 2021 door verzending aan [naam 4] op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep dan ook van 20 oktober 2021 tot en met 30 november 2021. [naam 2] is met de brief van 19 oktober 2021 op de hoogte gesteld van het goedkeuringsbesluit.
2.4
Indien een bezwaarschrift aangetekend is verzonden en het bestuursorgaan de ontvangst ervan ontkent, dient te worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van het bestuursorgaan is aangeboden.
2.5
Het College stelt vast dat in de rechtsmiddelenclausule van het goedkeuringsbesluit, voor zover van belang, het volgende is vermeld:
“[…]Als u schriftelijk bezwaar wilt maken, stuurt u het ondertekende bezwaarschrift naar de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, afdeling Juridische Zaken, postbus 40219, 8004 DE Zwolle.[…]”
2.6
[naam 2] heeft een verzendbewijs van een via PostNL aangetekend verzonden poststuk met datum 5 november 2021, 16.24 uur, barcode eindigend op “876” gericht aan Postbus 40219, 8004 DE te Zwolle, overgelegd. [naam 2] heeft daarnaast een bewijs van ontvangst van het poststuk met die barcode op genoemde postbus van 8 november 2021 overgelegd.
2.7
Het College is van oordeel dat gelet hierop vaststaat dat het op 5 november 2021 om 16.24 uur aangetekend verzonden poststuk op 8 november 2021 op regelmatige wijze aan het postbusadres 40219 te Zwolle van de minister is aangeboden. Voor het College staat genoegzaam vast dat [naam 2] dat poststuk heeft laten verzenden. Het College acht het daarnaast, om de redenen die [naam 2] heeft opgevoerd en die onder 2.1 zijn omschreven, aannemelijk dat het poststuk het op 4 november 2021 gedateerde bezwaarschrift van [naam 2] gericht tegen het goedkeuringsbesluit betreft.
2.8
Hoewel de minister niet kan worden ontzegd dat het opmerkelijk is dat de twee andere verzendbewijzen van 5 november 2021 van poststukken gericht aan Postbus 40225 te Zwolle die [naam 2] heeft overgelegd allebei dezelfde barcode hebben, is daarmee de ontvangst op
8 november 2021 door de minister van het op 5 november 2021 op 16.24 uur aan Postbus 40219 te Zwolle verzonden poststuk niet ontkracht. Ook de omstandigheid dat [naam 2] volgens de minister pas eind 2022 actie heeft ondernomen wegens het uitblijven van een reactie op haar bezwaar, doet aan het bewijs van ontvangst van dat poststuk niet af. Dat de minister de ontvangst van het poststuk intern niet heeft geregistreerd komt voor zijn rekening en risico.
2.9
Gelet op het bovenstaande is de minister er in het bestreden besluit ten onrechte van uitgegaan dat [naam 2] haar bezwaarschrift van 4 november 2021 tegen het goedkeuringsbesluit te laat heeft ingediend. De minister heeft het bezwaar van [naam 2] tegen het goedkeuringsbesluit dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Slotsom
3 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Het College zal de minister opdragen binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van [naam 2] tegen het goedkeuringsbesluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
4 Het College overweegt met het oog op het nieuw te nemen besluit op bezwaar nog het volgende. Het ligt vanwege de door de minister alsnog te verrichten inhoudelijke beoordeling in de rede dat hij alvorens hij een nieuw besluit op bezwaar neemt een hoorzitting belegt, waarvoor hij zowel [naam 2] als bezwaarmaker als [naam 4] als geadresseerde van het goedkeuringsbesluit uitnodigt.
Proceskosten en griffierecht
5 Het College zal de minister veroordelen in de door [naam 2] in beroep gemaakte proceskosten. Het College zal de minister voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep veroordelen tot een bedrag van € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
6 Het College zal de minister daarnaast opdragen het betaalde griffierecht van € 365,- aan [naam 2] te vergoeden.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de minister op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [naam 2] tegen het goedkeuringsbesluit, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de minister in de door [naam 2] in beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.814,-;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 365,- aan [naam 2] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 april 2025.
w.g. T. Pavićević w.g. W.I.K. Baart