ECLI:NL:CBB:2025:300

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
9 mei 2025
Zaaknummer
23/1998
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Pavićević
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang en kostenbesluit in een zaak over euthanasie van een kat

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 mei 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 13 juni 2023 spoedbestuursdwang toegepast door de kat van [naam 1], genaamd [naam 2], te laten euthanaseren. Dit besluit werd genomen na een melding van een dierenarts over de slechte gezondheidstoestand van de kat. De minister stelde dat [naam 1] haar kat niet de nodige zorg had gegeven door het advies voor euthanasie niet op te volgen. De kosten van de spoedbestuursdwang, ter hoogte van € 151,23, werden bij [naam 1] in rekening gebracht. [naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat er geen sprake was van een overtreding en dat de minister niet bevoegd was tot het toepassen van spoedbestuursdwang. Het College oordeelde dat de minister niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde overtreding en dat de toepassing van spoedbestuursdwang onterecht was. Het beroep van [naam 1] werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en de kosten van de spoedbestuursdwang moesten door de minister worden teruggestort. Tevens werd de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van [naam 1].

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1998

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats] ( [naam 1] )

(gemachtigde: mr. C. Karlas)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. H.G.M. Wammes)

Procesverloop

Op 13 juni 2023 heeft de minister spoedbestuursdwang toegepast door de kat van [naam 1] ( [naam 2] ) door een dierenarts te laten euthanaseren.
Met het besluit van 29 juni 2023 heeft de minister de spoedbestuursdwang op schrift gesteld.
Met het kostenbesluit van 1 augustus 2023 heeft de minister de kosten van de spoedbestuursdwang van € 151,23 bij [naam 1] in rekening gebracht.
Met het besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen beide besluiten ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 19 februari 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 1] , bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
[naam 1] was de eigenaresse van een Europese korthaar kater, genaamd [naam 2] . Nadat hij als vermist was opgegeven, is [naam 2] een maand later (op 12 juni 2023) op straat gevonden en door de dierenambulance naar [naam 3] in [woonplaats] gebracht. [naam 2] had doorligplekken op zijn zij, was uitgedroogd, maakte een suffe indruk, miauwde af en toe klaaglijk en was bekend als schildklierpatiënt. In de avond verslechterde [naam 2] toestand.
1.3
Op 19 juni 2023 heeft een toezichthouder van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) de volgende bevindingen van de politie neergelegd in een toezichtrapport. Het rapport vermeldt, voor zover hier van belang, het volgende:

“Aanleiding:

Naar aanleiding van een melding gedaan door een dierenarts van [naam 3] , waarin zorgen worden geuit over de verzorging van een kat heeft politiemedewerker […] een onderzoek ingesteld. Politiemedewerker […] is taakaccenthouder dierenwelzijn.
[…]

Bevindingen:

Op dinsdag 13 juni 2023, omstreeks 12:30 uur, werd er telefonisch contact opgenomen met politiemedewerker […] door een dierenarts van [naam 3] te [woonplaats] . Hij hoorde de dierenarts het volgende zeggen: "Ik heb een vraag wat ik mag en kan. Wij hebben gisteren een kat via de dierenambulance binnengekregen welke gevonden was op staat en uitgedroogd was. Wij hebben deze kat opgenomen en uitgebreid bloedonderzoek gedaan. Uit dit onderzoek kwamen geen bijzonderheden naar boven. Echter is de kat neurologisch niet in orde en is de kat in soporeuze toestand is. Aangezien de kat geen kwaliteit van leven meer heeft en deze neurologische toestand niet meer kan verbeteren is het behandelplan euthanasie. Nu is de eigenaar bij ons in de praktijk en deze wil geen euthanasie en wil de kat mee nemen. Mogen wij de kat hier houden en weigeren om de kat mee te geven." (Of woorden van gelijke strekking). De eigenaresse van de kat bleek betrokkene [naam 1] te zijn.
Politiemedewerker […] is, omstreeks 13:30 uur, ter plaatse gegaan bij [naam 3] te [woonplaats] . Via zijn collega, die al eerder ter plaatse was bij de dierenarts, kreeg politiemedewerker […] te horen dat betrokkene [naam 1] niet mee wilde werken aan de uitvoering van het behandelplan van de dierenarts en dat zij de kat, genaamd [naam 2] , mee naar huis wilde nemen.
Op dinsdag 13 juni 2023, omstreeks 13:30 uur, wordt er door politiemedewerker […] telefonisch contact met mij, rapporteur, opgenomen. Ik hoor hem zeggen dat hij aanwezig is bij [naam 3] te [woonplaats] . Ik hoor hem zeggen dat daar gisteren een kat was binnengebracht door de dierenambulance. De kat bleek al een maand vermist te zijn en de kat is er zeer slecht aan toe. Ik hoor hem zeggen dat de eigenaresse, betrokkene [naam 1] , ook bij de dierenkliniek aanwezig is. Ik hoor hem zeggen dat de dierenarts heeft aangegeven dat de kat ondragelijk aan het lijden is en dat er geen zicht is op verbetering. Ik hoor hem zeggen dat het behandelplan voor de kat euthanasie betreft. Ik hoor hem zeggen dat er straks nog een tweede dierenarts de kat gaat onderzoeken. Ik heb vervolgens met politiemedewerker […] afgesproken dat hij mij op de hoogte brengt van de bevindingen van de tweede dierenarts. Omstreeks 14:25 uur neemt politiemedewerker […] wederom telefonisch contact met mij op. Ik hoor hem zeggen dat ook de tweede dierenarts heeft aangegeven dat de kat ondragelijk aan het lijden is en dat directe euthanasie het behandelplan is.
Ik heb vervolgens telefonisch contact opgenomen met een medewerker van de Rijksdienst van Ondernemend Nederland en de situatie voorgelegd. Ik hoorde haar zeggen dat de politiemedewerker nog eenmaal de kans moest geven aan betrokkene [naam 1] om het behandelplan zelf uit te laten voeren. Mocht betrokkene [naam 1] hier geen gehoor aan geven dan gaf de medewerker van de Rijksdienst van Ondernemend Nederland toestemming om het behandelplan uit te voeren onder bestuursdwang.
Politiemedewerker […] heeft hierop betrokkene [naam 1] gevraagd of zij het behandelplan,
opgesteld door de dierenarts, wilde uitvoeren. Hij hoorde betrokkene [naam 1] zeggen dat zij de kat niet wilde laten euthanaseren. Politiemedewerker […] heeft vervolgens aangegeven dat er bestuursdwang zou worden toegepast om het behandelplan opgesteld door de dierenarts uit te voeren. Hierop heeft betrokkene [naam 1] afscheid genomen van haar kat en is deze door de dierenarts geëuthanaseerd.
[…]

Overtredingen:

De kat van betrokkene [naam 1] was zeer ziek en er was geen zicht op verbetering. Betrokkene [naam 1] heeft zich niet gehouden aan het behandelplan, opgesteld door de dierenarts, om de kat te euthanaseren.
[…]”
1.4
Op basis van de bevindingen, zoals opgenomen in het toezichtrapport, heeft de minister op 13 juni 2023 spoedbestuursdwang toegepast, door [naam 2] door de dierenarts te laten euthanaseren.
1.5
Met het besluit tot spoedbestuursdwang heeft de minister de toepassing van de spoedbestuursdwang op schrift gesteld op 29 juni 2023. Volgens de minister was sprake van overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit houders van dieren (Bhd).
1.6
Met het kostenbesluit heeft de minister de kosten voor het toepassen van de spoedbestuursdwang voor een bedrag van € 151,23 bij [naam 1] in rekening gebracht. [naam 1] heeft deze kosten voldaan.
1.7
Met het bestreden besluit heeft de minister de bezwaren van [naam 1] tegen beide besluiten ongegrond verklaard en deze besluiten gehandhaafd. [naam 1] is het daarmee niet eens.
Standpunt van [naam 1]
2.1
[naam 1] is van mening dat zij ten onrechte als overtreder is aangemerkt en dat haar ten onrechte wordt verweten dat zij haar kat de nodige zorg heeft onthouden door te weigeren hem te laten euthanaseren. Het rapport dat aan de spoedbestuursdwang ten grondslag is gelegd is daarvoor te summier en onvolledig. Het enkel niet opvolgen van het advies van de dierenarts maakt niet dat zij zich schuldig maakt aan de genoemde overtreding.
2.1.1
Volgens [naam 1] is verder ten onrechte spoedbestuursdwang toegepast, omdat er geen sprake was van een dusdanig spoedeisende situatie dat haar geen begunstigingstermijn kon worden verleend voor de uitvoering van een behandelplan. Als [naam 1] wel een begunstigingstermijn had gekregen, dan had zij in ieder geval zelf maatregelen kunnen nemen, zoals het consulteren van een dierenarts voor een second opinion of het mee naar huis
nemen van haar kat voor de nodige verzorging en – indien nodig – aldaar met een dierenarts aan huis haar kat te laten euthanaseren. Volgens [naam 1] had de minister kunnen volstaan met een last onder dwangsom met desnoods een korte begunstigingstermijn.
2.1.2
[naam 1] meent dat, aangezien de minister ten onrechte spoedbestuursdwang heeft toegepast, de kosten daarvan niet op haar kunnen worden verhaald. Die kosten zijn volgens [naam 1] onevenredig.
2.2
Verder voert [naam 1] aan dat haar geen gelegenheid is geboden om het behandelplan zelf uit te voeren. Het vochtinfuus van haar kat was al afgekoppeld en het besluit tot euthanasie leek al vast te staan. Volgens [naam 1] was haar niet duidelijk dat sprake was van een aanzegging tot het toepassen van bestuursdwang.
2.3
Ten slotte meent [naam 1] dat het toezichtrapport en het bestreden besluit onzorgvuldig zijn voorbereid en onvoldoende zijn gemotiveerd.
Standpunt van de minister
3.1
De minister blijft bij zijn standpunt dat [naam 1] haar kat niet de benodigde zorg heeft
gegeven door het advies voor euthanasie niet op te volgen. Anders dan [naam 1] stelt, kan de benodigde zorg er ook uit bestaan dat een dier uit zijn lijden verlost moet worden. Het nog geen afscheid willen nemen van een geliefd dier, kan en mag geen reden zijn om het lijden van een dier onnodig te verlengen. Op het moment dat blijkt dat een eigenaar van een dier het dier onnodig laat lijden en het dier niet laat euthanaseren, is sprake van een overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd. De minister is bevoegd het dier uit zijn lijden te laten verlossen met toepassing van spoedbestuursdwang.
3.2
Anders dan [naam 1] is de minister van mening dat het onderzoek zeer zorgvuldig is geweest. Er was geen twijfel dat de kat, die bekend was als schildklierpatiënt, zeer ernstig leed en dat er geen zicht op herstel was. De toestand is door meerdere ter zake deskundige dierenartsen beoordeeld. De enkele betwisting dat de kat dusdanig leed dat euthanasie de enige optie was, is onvoldoende om dit deskundige oordeel in twijfel te trekken, aangezien [naam 1] zelf geen dierenarts is. Bovendien betwist [naam 1] niet dat de kat een schildklierpatiënt was, die al ruim een maand niet de noodzakelijke medicatie had ontvangen. De minister heeft naar aanleiding van het bezwaarschrift nadere vragen gesteld aan de toezichthouder. De antwoorden hierop zijn als bijlage 1 bij het verweerschrift gevoegd. Uit het rapport en de nadere informatie van bijlage 1 blijkt dat een politiemedewerker aan [naam 1] duidelijk heeft gemaakt dat spoedbestuursdwang zou worden toegepast.
3.3
Het geven van een korte begunstigingstermijn zou betekenen dat de kat nog langer zou moeten lijden, aangezien op voorhand al duidelijk was dat [naam 1] het advies van euthanasie niet zou volgen. Door de dierenartsen is unaniem geadviseerd euthanasie toe te passen, omdat het dier ernstig leed. De kans dat een second opinion zou leiden tot een ander oordeel is daarmee nihil.
3.4
Over het kostenbesluit merkt de minister op dat hij begrijpt dat het [naam 1] verdriet deed dat haar zieke kat geëuthanaseerd moest worden, nadat zij deze na vijf weken net weer teruggevonden had, maar dat dit niet maakt dat kostenverhaal onredelijk is. De kosten zijn niet onevenredig hoog. Daarnaast zouden deze kosten ook voor rekening van de eigenaar van een ziek dier komen zonder toepassing van bestuursdwang, nu het toepassen van euthanasie niet ongebruikelijk is bij een ongeneeslijk ziek dier.
Oordeel van het College
Goede procesorde
4.1
Op grond van artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting (nadere) stukken indienen. Indien een stuk niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ingediend, is het aan de rechter om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bij haar bestreden besluit wordt betrokken. Voor die beslissing is van belang of een stuk verwijtbaar zo laat wordt ingediend dat de andere partijen worden belemmerd om daarop voldoende te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor op andere wijze wordt belemmerd.
4.2
In dit geval heeft [naam 1] ter zitting, als bijlage bij de pleitnota, nog een getuigenverklaring van een vriend overgelegd. De getuigenverklaring is minder dan tien dagen voor de zitting bij het College ingediend, terwijl deze eerder had kunnen worden ingediend. Hierdoor heeft de minister niet de gelegenheid gehad om voldoende op de inhoud ervan te kunnen reageren
.Het College ziet dan ook aanleiding om de getuigenverklaring buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde.
Is er sprake van een overtreding?
5.1
Op grond van artikel 8.5 van de Wet dieren is de minister bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van het bepaalde in die wet. Op grond van artikel 5:31 van de Awb kan in (zeer) spoedeisende gevallen bestuursdwang worden toegepast zonder voorafgaande last of zelfs zonder voorafgaand besluit. Voordat de minister kan overgaan tot het daadwerkelijk opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel het toepassen van spoedbestuursdwang moet sprake zijn van een overtreding. Het College ziet zich dan ook allereerst gesteld voor de vraag of de minister bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat voorafgaand aan het toepassen van de spoedbestuursdwang, dus ten tijde van de controle, sprake was van een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd. Daarbij ligt het op de weg van de minister om op basis van een zorgvuldig onderzoek van de feiten aan te tonen dat sprake is van een overtreding.
5.2
Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan van de bevindingen in een toezichtrapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde toezichthouder en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Een toezichthouder wordt geacht te beschikken over de benodigde expertise om het wettelijk geregelde toezicht te houden. Aan de bevindingen van een toezichthouder kan daarom niet lichtvaardig worden voorbijgegaan. Als de bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Als het toezichtrapport, zoals in dit geval, niet op ambtseed of ambtsbelofte is opgemaakt, komt aan de in het rapport vermelde feiten en omstandigheden daarmee minder bewijskracht toe, dan wanneer deze zouden zijn opgenomen in een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dit betekent evenwel niet dat de minister zijn besluit niet (uitsluitend) op het toezichtrapport mocht baseren. Het College betrekt hierbij dat dit rapport is opgesteld door een opgeleide toezichthouder, van wie niet is gebleken dat deze een belang heeft bij het onjuist vermelden van hetgeen zij heeft waargenomen. Het ligt op de weg van degene bij wie de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn (zie de uitspraak van het College van 19 september 2023, ECLI:NL:CBB:2023:514, onder 5.2).
Overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd?
5.3.1
Het College is van oordeel dat de aan het besluit tot spoedbestuursdwang ten grondslag gelegde overtreding van de hieronder genoemde artikelen niet is komen vast te staan.
5.3.2
Artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren luidt als volgt:
“Het is houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.”
Artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd luidt als volgt:
“Degene die een dier houdt, draagt er zorg voor dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd.”
5.3.3
In het toezichtrapport heeft de toezichthouder van de LID weergegeven wat zij op 13 juni 2023 van een politiemedewerker heeft vernomen. De toezichthouder hoorde de politiemedewerker zeggen dat de kat er zeer slecht aan toe was, dat twee dierenartsen hadden verklaard dat de kat ondraaglijk leed en dat er geen zicht was op verbetering. De politiemedewerker gaf te kennen dat hij de dierenarts had horen zeggen dat de kat neurologisch niet in orde was en in soporeuze toestand verkeerde. Nu de kat geen kwaliteit van leven meer had en de neurologische toestand niet meer kon verbeteren, was het behandelplan euthanasie. Volgens de politiemedewerker zou [naam 1] geen euthanasie willen en zou zij de kat willen meenemen. Vervolgens heeft euthanasie plaatsgevonden. De minister heeft op basis hiervan in het besluit tot spoedbestuursdwang vermeld dat [naam 1] aan de kat niet de nodige medische zorg heeft gegeven. [naam 1] zou volgens de minister het behandelplan van de dierenarts niet hebben opgevolgd en de situatie was zo ernstig dat [naam 1] niet de tijd kon worden gegeven om de situatie te herstellen.
5.3.4
Het standpunt van de minister is gebaseerd op de in het toezichtrapport opgenomen bevindingen. De verklaringen in dit rapport van onder meer de medewerker van de politie en van de door deze medewerker aangehaalde dierenartsen zijn echter uitsluitend als verklaringen ‘van horen zeggen’ opgenomen in het toezichtrapport. De verklaringen van deze personen zelf zijn echter niet bij het rapport gevoegd. Bij het toezichtrapport zit weliswaar een kaartoverzicht van de dierenkliniek met daarin medische gegevens van [naam 2] , maar een opgestelde en ondertekende veterinaire verklaring over de precieze toestand van de kat en de gevolgen voor de toekomst en het welzijn van het dier ontbreekt. Naar aanleiding van de beroepsgronden van [naam 1] heeft de minister de toezichthouder die het toezichtrapport heeft opgemaakt nadere vragen gesteld en verzocht om de destijds betrokken dierenartsen te benaderen en te vragen of zij hun bevindingen zouden willen verwerken in een verklaring. De toezichthouder heeft de antwoorden van deze dierenartsen opgenomen in een document dat als bijlage bij het verweerschrift van de minister is gevoegd. Ook aan dit document kan niet de betekenis worden gehecht die de minister eraan toegekend wil zien. Zo blijkt er niet uit welke dierenarts welk antwoord heeft gegeven en zijn ook hier de (ondertekende en gedagtekende) verklaringen van de dierenartsen zelf niet overgelegd.
5.3.5
Gelet op het voorgaande is het College dan ook van oordeel dat hetgeen is opgenomen in het toezichtrapport en in het bij het verweerschrift gevoegde document ontoereikend is om aan te nemen dat sprake was van een overtreding van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren in samenhang met artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd door [naam 1] . De minister had zijn besluitvorming hierop niet mogen baseren.
Spoedbestuursdwang
6 Nu geen sprake was van een overtreding door [naam 1] , was de minister ook niet bevoegd tot het toepassen van (spoed)bestuursdwang. Het beroep slaagt op dit punt.
Kostenverhaal
7.1
Het beroep van [naam 1] is ook gericht tegen het bestreden besluit, voor zover dat ziet op het kostenverhaal.
7.2
Volgens artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
7.3
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld met betrekking tot de bevoegdheid tot de toepassing van de spoedbestuursdwang heeft de minister de daarmee gemoeide kosten niet ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij [naam 1] in rekening mogen brengen. Het beroep slaagt op dit punt dus eveneens. Dit betekent dat de kosten, voor zover [naam 1] deze al heeft betaald, door de minister moeten worden teruggestort.
Slotsom
8.1
Het beroep tegen het bestreden besluit zal gegrond worden verklaard. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en het besluit tot spoedbestuursdwang en het kostenbesluit herroepen.
8.2
Het College zal bepalen dat de minister de door [naam 1] gemaakte proceskosten voor de behandeling van het bezwaar en beroep moet vergoeden. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 3.108,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor de telefonische hoorzitting met een waarde per punt van € 647,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij het College, met een waarde per punt van € 907,-, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
  • vernietigt dit besluit;
  • herroept het besluit tot spoedbestuursdwang en het kostenbesluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam 1] te vergoeden en de reeds betaalde kosten van spoedbestuursdwang terug te storten;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van [naam 1] tot een bedrag van € 3.108,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.
w.g. T. Pavićević w.g. F.J.J. van West de Veer