ECLI:NL:CBB:2025:306

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 mei 2025
Publicatiedatum
13 mei 2025
Zaaknummer
22/2637
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie voor duurzame energieproductie wegens niet-naleving van voorwaarden

In deze zaak heeft de vennootschap V.O.F. [naam 1] beroep ingesteld tegen de intrekking van een subsidie voor een zon-PV-installatie door de minister van Klimaat en Groene Groei. De minister heeft de subsidie ingetrokken omdat de vennootschap de productie-installatie niet heeft gerealiseerd op een bestaand gebouw, zoals vereist volgens artikel 62, eerste lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Besluit SDE). De vennootschap had in maart 2020 subsidie aangevraagd en deze werd verleend op basis van de informatie die zij had verstrekt. Echter, de vennootschap heeft de installatie gerealiseerd op nieuwbouw, waarvoor een omgevingsvergunning was vereist, maar niet was verkregen ten tijde van de aanvraag. De minister heeft de intrekking van de subsidie gehandhaafd, omdat het niet naleven van de voorwaarden een schending van de subsidieovereenkomst betekende. De vennootschap betoogde dat de intrekking onterecht was, omdat zij niet op de hoogte was van de noodzaak om de installatie op bestaand gebouw te realiseren en dat er sprake was van onvoorziene omstandigheden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde echter dat de minister bevoegd was om de subsidie in te trekken en dat de gevolgen voor de vennootschap niet onevenredig waren in verhouding tot de doelen van het Besluit SDE. Het College verklaarde het beroep ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/2637

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 mei 2025 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] , te [woonplaats] (vennootschap)

(gemachtigde: [naam 2] )
en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. J. van Essen)

Procesverloop

Met het besluit van 20 juli 2022 (intrekkingsbesluit) heeft de minister de aan de vennootschap verleende subsidie voor een zon-PV-installatie (productie-installatie) ingetrokken.
Met het besluit van 10 november 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de vennootschap tegen het intrekkingsbesluit ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 19 maart 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: namens de vennootschap [naam 3] en [naam 4] , bijgestaan door de gemachtigde van de vennootschap en namens de minister de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Aanleiding voor deze procedure
1.1
De vennootschap heeft in maart 2020 subsidie op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (Besluit SDE) aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door een productie-installatie op het dak van een bestaand gebouw in [woonplaats] . In het aanvraagformulier is de vraag of de productie-installatie wordt geplaatst op een nog te bouwen bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, met ‘nee’ beantwoord.
1.2
De minister heeft met het besluit van 22 juni 2020 (verleningsbesluit) de aangevraagde subsidie verleend. In de bijlage bij dat besluit is vermeld dat de productie-installatie moet worden gerealiseerd en geëxploiteerd overeenkomstig de gegevens zoals die bij de aanvraag om subsidie zijn ingediend.
1.3
De vennootschap heeft de minister op 1 oktober 2021 gemeld dat de productie-installatie binnen de uiterlijke ingebruiknamedatum van 22 december 2021 in gebruik zal worden genomen. De vennootschap heeft de productie-installatie in plaats van op bestaande bouw, zoals ten tijde van de aanvraag gemeld was, gerealiseerd op nieuwbouw waarvoor een omgevingsvergunning is verstrekt.
2 De minister heeft de subsidieverlening op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingetrokken, omdat de realisatie en de exploitatie van de productie-installatie, anders dan artikel 62, eerste lid, van het Besluit SDE bepaalt, niet overeenkomstig de gegevens zoals ingediend bij de subsidieaanvraag is. De minister heeft in dit verband opgemerkt dat er een gelijk speelveld moet zijn voor alle aanvragers van subsidie die meedingen om het beperkte budget dat beschikbaar is. Alle aanvragers die een omgevingsvergunning nodig hebben om de productie-installatie te realiseren, moeten deze voorafgaand aan de aanvraag hebben verkregen. Aanvragen worden op volgorde van ontvangst beoordeeld. Aanvragers die een aanvraag indienen voordat de vereiste omgevingsvergunning is verkregen, zouden bij het loslaten van die eis bevoordeeld worden ten opzichte van de aanvragers die hebben moeten wachten op de verlening van de omgevingsvergunning. Met het bestreden besluit heeft de minister de intrekking van de subsidie gehandhaafd.
Standpunt van de vennootschap
3 De vennootschap stelt zich op het standpunt dat de minister de subsidieverlening ten onrechte heeft ingetrokken. Van een strategische aanvraag of een onvoldragen projectplan is geen sprake. Ook is het nooit de bedoeling van de vennootschap geweest om strategisch voordeel te genieten. De subsidie is aangevraagd conform de situatie op dat moment. Vervolgens is de omgevingsvergunning voor nieuwbouw afgegeven. Het was de vennootschap bij het indienen van de aanvraag niet bekend dat de productie-installatie mogelijk gerealiseerd zou worden op nieuwbouw. De vennootschap heeft in dit verband op de zitting opgemerkt dat de productie-installatie op nieuwbouw is gerealiseerd, omdat is gebleken dat de bestaande bouw onder meer vanwege aardbevingsschade onveilig was. Er is dus sprake geweest van een samenloop van omstandigheden. Van (bewuste) manipulatie dan wel speculatie is dan ook geen sprake. De vennootschap vindt dat de minister met het intrekkingsbesluit onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. De intrekking van de subsidieverlening is volgens de vennootschap een bureaucratisch besluit. Zij heeft de productie-installatie immers tijdig gerealiseerd en levert een bijdrage aan de subsidiedoelstelling. Het is daarom onverteerbaar dat de subsidieverlening toch is ingetrokken, terwijl die in stand zou zijn gebleven als de productie-installatie op de bestaande, oudere en onveilige bouw was gerealiseerd. De vennootschap vraagt zich dan ook af waar de menselijke maat is.
Beoordeling
4 Het College ziet zich voor de vraag gesteld of de minister de subsidieverlening heeft mogen intrekken. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.1
Gezien het verleningsbesluit was de vennootschap op grond van artikel 62, eerste lid, van het Besluit SDE verplicht om de productie-installatie te installeren op een bestaand gebouw. Dat is niet gebeurd. De minister was daarom op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb bevoegd om de subsidie in te trekken. De pas op de zitting aangevoerde, niet onderbouwde, stelling van de vennootschap over de onveiligheid van de bestaande bouw onder meer als gevolg van aardbevingsschade leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.1
Het besluit tot intrekking van de verleende subsidie op grond van artikel 4:48, eerste lid, van de Awb berust op een discretionaire bevoegdheid waarbij een afweging van de betrokken belangen moet worden gemaakt. Op grond van het evenredigheidsbeginsel dat is neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van het intrekkingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Om dit te kunnen beoordelen moet de vraag worden beantwoord of het intrekkingsbesluit geschikt en noodzakelijk is om het doel te bereiken en of dat besluit in de gegeven omstandigheden evenwichtig is.
4.2.2
Het College oordeelt dat de gevolgen van het intrekkingsbesluit voor de vennootschap niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Het intrekkingsbesluit is een geschikt en noodzakelijk middel om de subsidieverlening ongedaan te maken als blijkt dat de vennootschap de aan de subsidie verbonden verplichting niet heeft nageleefd. De intrekking van de subsidieverlening is in het belang van de juiste toepassing van het Besluit SDE en het bieden van een gelijk en eerlijk speelveld. Een aanvraag moet alle gevraagde en juiste informatie bevatten zodat de minister een volledig beeld krijgt van het project en dit zorgvuldig kan beoordelen op haalbaarheid. Van belang is dat het indienen van strategische aanvragen en het indienen van onvoldragen projectplannen wordt voorkomen. De omgevingsvergunning is een belangrijk onderdeel van de beoordeling door de minister. Als de vennootschap de subsidie mag behouden terwijl zij ten tijde van de aanvraag niet over de noodzakelijke omgevingsvergunning beschikte, ontstaat een voordeel ten opzichte van aanvragers die eerst hebben gewacht op een omgevingsvergunning of het indienen van de subsidieaanvraag achterwege hebben gelaten om die reden. De aanvragen worden immers op volgorde van binnenkomst behandeld en er geldt een subsidieplafond. Omdat de vennootschap door haar handelwijze de intrekking aan zichzelf te wijten heeft, is in dit geval ook geen sprake van een onevenwichtig besluit. Dat de vennootschap een belangrijk financieel nadeel leidt door het intrekken van de subsidie maakt de intrekking op zichzelf nog niet onevenredig. De vennootschap heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die het besluit toch onevenwichtig maken.
Slotsom
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.S.J. Albers en mr. C.M. Wissels, in aanwezigheid van mr. H. Caglayankaya, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2025.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. H. Caglayankaya