In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 mei 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van het Dolfinarium. De staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had op 28 maart 2025 een last onder dwangsom opgelegd aan het Dolfinarium wegens vermeende overtredingen van het Besluit houders van dieren en de aan het Dolfinarium verleende dierentuinvergunning. Het Dolfinarium heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat zij haar voorstellingen tijdens de belangrijke zomermaanden ongewijzigd kan voortzetten.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beschikbare bewijs, waaronder het oordeel van een deskundige, onvoldoende is om te concluderen dat het Dolfinarium tijdens haar dierpresentaties de voorschriften uit de vergunning overtreedt. De voorzieningenrechter oordeelt dat het Dolfinarium onder bepaalde voorwaarden onnatuurlijk gedrag van dieren mag vertonen, mits dit gepaard gaat met een educatieve toelichting. De staatssecretaris heeft onvoldoende onderzoek gedaan naar het volledige educatieve programma van het Dolfinarium en heeft de deskundige niet goed geïnformeerd over de relevante voorschriften.
De voorzieningenrechter heeft het besluit van de staatssecretaris om de last onder dwangsom op te leggen, ondeugdelijk voorbereid en onvoldoende gemotiveerd bevonden. Daarom heeft hij het besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van het Dolfinarium, die zijn vastgesteld op € 1814,-, en moet hij het griffierecht vergoeden.