ECLI:NL:CBB:2025:360

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 juli 2025
Publicatiedatum
7 juli 2025
Zaaknummer
23/1405
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake boetes opgelegd aan slachterij wegens verontreinigde karkassen

Op 8 juli 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een hoger beroep van een slachterij tegen boetes die door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur waren opgelegd. De slachterij had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die de boetes had bevestigd. De minister had de slachterij boetes opgelegd wegens overtredingen van de hygiënevoorschriften, specifiek vanwege fecale bezoedeling van karkassen in de koelcel. De slachterij betwistte de geldigheid van de boetes en voerde aan dat de toezichtrapporten niet voldoende bewijs leverden voor de overtredingen. Tijdens de zitting op 23 april 2025 werd de zaak besproken, waarbij de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) getuigde over de bevindingen van de inspecties. Het College oordeelde dat de minister terecht had gehandeld en dat de slachterij verantwoordelijk was voor de naleving van de hygiënevoorschriften. Het College vernietigde de eerdere uitspraak voor zover het de hoogte van de boetes betrof, omdat de redelijke termijn voor de procedure was overschreden. De boetes werden verlaagd van € 7.500,- naar € 7.125,- per boete. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld in de proceskosten van de slachterij wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1405

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2025 op het hoger beroep van:

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (slachterij)

(gemachtigde: mr. C.A. van Kooten-de Jong)
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 mei 2023, kenmerk ROT 21/4974, in het geding tussen
de slachterij
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. E.M.M. Geerligs)
en

de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid)

Procesverloop in hoger beroep

De slachterij heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam van
19 mei 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:4360 (aangevallen uitspraak).
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting over het hoger beroep gegeven.
De slachterij heeft nadien nog een aanvulling op het hoger beroepschrift ingediend.
De slachterij heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM). In verband met dit verzoek heeft het College de Staat in de procedure betrokken.
De zitting was op 23 april 2025. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen tezamen met de heer [naam 2] , dierenarts bij de Nederlandse Voedsel- Warenautoriteit (NVWA).

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure, het wettelijk kader en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, verwijst het College naar de aangevallen uitspraak. Het College volstaat met het volgende.
1.2
Op 26 oktober 2020 en 2 november 2020 hield dierenarts [naam 3] toezicht op de slachterij. In haar rapporten van 17 november 2020 en 29 december 2020 doet zij daarvan verslag, onder meer:
“ (…) 26 oktober 2020 omstreeks 08:30 uur. (…)
(…) voerde ik een korte inspectie uit in de koelcellen. Zodra de karkassen zich in de koelcel bevinden zijn alle slacht- en opknaphandelingen in het kader van de PM-keuring en alle op HACCP gebaseerde controles van de exploitant afgelopen. (…)
Ik zag in de voorste grote koelcel twee runderkarkassen met fecale bezoedeling op de gehele achterzijde van beide onderpoten (zie foto 1-5). (…) in dezelfde koelcel, zag ik (…) op nog 3 andere karkassen fecale bezoedeling, met name op de onderpoten, maar ook eenmaal aan de binnenzijde van de borstkas.
Daarnaast (…) eveneens in de achterste grote koelcel op ongeveer 20 schapenkarkassen met op het etiket genoteerde slachtdata 21-10-20 en 22-10-20 fecale bezoedeling aanwezig (…) op allerlei verschillende onderdelen, onder anderen op de poten, rondom de staart en testikels (zie foto 6-11 en 15).
In dit gedeelte van de koelcel zag ik ook fecale bezoedeling op twee runderpoten (die al losgesneden waren van het karkas) die eerder dan op deze slachtdag geslacht waren (zie foto 13-14).
Het slachthuis heeft na mijn bevindingen alle bezoedelingen van de karkassen verwijderd en heb ik deze na een tweede controle goed bevonden”
en
“(…) op 02 november 2020 omstreeks 8.30 uur.
(…)
Ik bevond ik mij voor een herinspectie (…), in de koelcel (…)
Tijdens deze inspectie zag ik dat 2 van de 10 runderkarkassen in de voorste grote koelcel fecale bezoedeling bevatten, één karkas was bezoedeld op beide onderpoten (zie foto 3 en 4) en één karkas was bezoedeld op een ondervoorpoot en op de achterpoot (zie foto 1 en 2).
Ook zag ik in de achterste grote koelcel fecale bezoedeling op 9 schapenkarkassen van de slachtdatum 29-10-20, de meeste bezoedeling was aanwezig rondom het kontgat, en op de achterpootjes (zie foto 5-14).
Toen ik de schapenkarkassen in de voorste grote koelcel controleerde van deze slachtdag, bleken 8 karkassen fecale bezoedeling te bevatten, met name rondom het kontgat, op de achterpootjes en op de buik. (zie foto 15-22).
Alle genoemde fecale bezoedeling is door het bedrijf verwijderd en door mij gecontroleerd.”
1.3
Met besluiten van 19 maart 2021 heeft de minister aan de slachterij hiervoor twee boetes opgelegd van € 7.500,- per boete wegens een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in samenhang gelezen met artikel 2.4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling dierlijke producten en artikel 3, eerste lid en bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV, punt 7 en 10 van Verordening (EG) nr. 853/2004 (Verordening).
1.4
In het besluit van 10 augustus 2021, waar het beroep bij de rechtbank tegen was gericht, heeft de minister het bezwaar van de slachterij ongegrond verklaard.

Uitspraak van de rechtbank

2 De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe, voor zover voor het hoger beroep van belang, het volgende overwogen:
“6.2. […] In de rapporten beschrijft de toezichthouder duidelijk waar hij in het bedrijf de constateringen heeft gedaan (voorste of achterste grote koelcel), en op welk soort karkas (runder- of schapenkarkas) en welk deel daarvan hij de fecale bezoedeling heeft vastgesteld. Bij de rapporten zijn […] foto’s gevoegd. Weliswaar is niet op alle foto’s de fecale bezoedeling (duidelijk) zichtbaar, maar dat is (deels) ook afhankelijk van de afdrukkwaliteit. Daarbij merkt de rechtbank op dat zij de beschrijvingen van de toezichthouder in de rapporten voldoende duidelijk vindt en een onderbouwing met foto’s daarom op zichzelf niet noodzakelijk is. Op de zitting zijn de digitale foto’s getoond en is door de toezichthouder ook toegelicht per foto waar de bezoedeling te zien is. De rechtbank ziet, anders dan eiseres, op een groot deel van de foto’s […] plekjes bezoedeling. De foto’s bevestigen dus (grotendeels) de constateringen van de toezichthouder. […]
6.3. […]
Op de zitting heeft de toezichthouder toegelicht dat bij eiseres runder- en schapenkarkassen na het slachten in de voorste koelcel worden geplaatst en dat de karkassen in het voorste deel van de koelcel dezelfde dag zijn geslacht, terwijl in het achterste deel van de koelcel de karkassen van eerdere slachtdata worden bewaard, evenals karkassen afkomstig van derden. Eiseres heeft […] niet betwist dat dit haar werkwijze is. Uit de rapporten blijkt dat de toezichthouder onder meer een aantal runderkarkassen en schapenkarkassen met fecale bezoedeling heeft gezien in de voorste koelcel. Daarmee staat voor de rechtbank voldoende vast dat fecale bezoedelingen zijn aangetroffen op karkassen die diezelfde dag door eiseres zijn geslacht. […] Reeds één bezoedeld karkas is voldoende voor vaststelling van de overtreding. Verder is ook voldoende aannemelijk dat de bezoedelingen bij het uitslachten zijn ontstaan, nu het gaat om fecaliën en de karkassen diezelfde dag zijn geslacht. Gesteld noch gebleken is dat er tussen het einde van het uitslachten en het plaatsen van de karkassen in de voorstel koelcel nog handelingen worden verricht die op een andere wijze bezoedeling met fecaliën zouden kunnen veroorzaken.”

Standpunten van partijen

Standpunt slachterij
3.1
De slachterij betwist dat de punten 7 en 10 van bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV van Verordening (EG) nr. 853/2004 (Verordening 853/2004) van toepassing zijn na afronding van het slachtproces.
3.2
Volgens de slachterij zijn de toezichtrapporten niet bruikbaar, omdat zij niet voldoende aan artikel 153, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering (Sv).
3.3
Verder voert zij aan dat de rapporten van de toezichthouder onvoldoende concreet en specifiek zijn om de overtredingen mee aan te tonen. Allereerst waren de bezoedelingen niet met het blote oog zichtbaar. De ingezoomde foto’s geven niet weer wat met het normale oog gezien kan worden. Verder blijkt niet op welke wijze de toezichthouder de onderzoeken heeft uitgevoerd en of zij daarbij gebruik heeft gemaakt van hulpmiddelen, zoals een vergrootglas en een extra licht. Bovendien is niet onderzocht of het daadwerkelijk fecaliën betrof. Ook blijkt niet dat de onderzochte karkassen afkomstig zijn van dieren die in de slachterij zijn geslacht. De slachterij koopt ook karkassen in en klanten retourneren soms karkassen. De toezichthouder heeft van het merendeel van de karkassen niet vastgelegd dat zij het slachtnummer ( [nummer] ) van de slachterij hadden, zodat niet valt uit te sluiten dat het ging om een afgekeurd karkas, het afkomstig was uit een andere slachterij of een retourlevering betrof. De toezichthouder had aan de hand van de labels (kenbaar) moeten controleren dat de karkassen diezelfde dag in de slachterij waren geslacht. Het enkele feit dat de karkassen in de voorste koelcel hingen, is onvoldoende. Ten slotte valt niet uit te sluiten dat door werkzaamheden in de koelcellen aan de karkassen de karkassen vervuild zijn geraakt. Ook bezoekers/kopers kunnen de karkassen bevuilen.
3.4
Omdat de bezoedelingen niet duidelijk zichtbaar waren, treft de slachterij geen verwijt dat deze gemist zijn tijdens het slachtproces. De slachterij meent dan ook dat vanwege artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een boete achterwege moet blijven.
3.5
Ten slotte heeft de slachterij naar voren gebracht dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 47 van het Handvest en artikel 6 EVRM is overschreden.
Standpunt minister
4.1
De minister houdt de slachterij verantwoordelijk voor de naleving van de hygiënevoorschriften. Als er karkassen met een zichtbare bezoedeling in haar koelcellen hangen dan is er sprake van een overtreding. Uit de uitspraken van het College van
30 november 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:1029) en 19 oktober 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:426) blijkt dat vóór de postmortemkeuring, die het einde van de slachtfase markeert, aan de punten 7 en 10 moet zijn voldaan.
4.2
Fecale bezoedelingen ontstaan tijdens het uitslachten bij het uitnemen van het
maag-darmpakket. De toezichthouder heeft heel duidelijk beschreven wat zij waar heeft geconstateerd. Dat is ook op foto’s vastgelegd.
4.3
De bezoedelingen waren met het blote oog zichtbaar. Dat blijkt ook uit het gegeven dat deze uiteindelijk door de slachterij zijn verwijderd. Een ervaren senior toezichthoudend dierenarts kan fecaliën herkennen. De slachterij had ook zelf de weggesneden bezoedelingen kunnen onderzoeken, maar heeft dat nagelaten.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Beoordeling door het College
5.1
Het gaat hier om punt 7 en 10 van Hoofdstuk IV, sectie I, Bijlage III, van Verordening 853/2004. Uit punt 7 volgt dat het uitslachten zodanig moet plaatsvinden dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen en uit punt 10 volgt dat zichtbare verontreiniging onmiddellijk moet worden verwijderd. Uit de uitspraak van het College van 30 november 2021 (onder 6.2) blijkt – zoals ook is betoogd door de minister – dat er vóór de postmortemkeuring, die het einde van de fase van het slachten markeert, aan de punten 7 en 10 moet zijn voldaan. Bij het einde van deze uitslachtfase mag dus geen sprake meer zijn van verontreiniging. Dus ook daarna niet. De hogerberoepsgrond 3.1 faalt.
5.2
Artikel 153, tweede lid, van het Wetboek van strafvordering bepaalt, kort gezegd, dat een opsporingsambtenaar een proces-verbaal persoonlijk opmaakt, dagtekent en ondertekent en zoveel mogelijk uitdrukkelijk de redenen van wetenschap opgeeft. Deze bepaling ziet dus niet op het opstellen van een boeterapport door een toezichthouder. Daarop ziet artikel 5:48 van de Awb. Reeds daarom faalt hogerberoepsgrond 3.2.
5.3
Ook hogerberoepsgrond 3.3 faalt. Met de rechtbank is het College het eens dat de toezichtrapporten het overtuigende bewijs leveren dat tijdens de controles op de gecontroleerde karkassen fecale bezoedelingen aanwezig waren. De toezichthouder is een dierenarts en beschikt zodoende over de expertise om een fecale bezoedeling vast te stellen. Met de rechtbank is het College het ook eens dat (vanwege de werkwijze van de slachterij) in ieder geval van de karkassen in de voorste koelcel vaststaat dat het diezelfde dag geslachte dieren betrof. Op de foto’s van enkele karkassen is overigens het slachtnummer van de slachterij zichtbaar. De administratie kan duidelijk maken dat en welke karkassen, op de hier van belang zijnde dagen, retourzendingen waren en of en welke karkassen van andere slachterijen waren ingekocht. De slachterij heeft daarvan echter geen overzicht verstrekt. Fecale bezoedelingen ontstaan tijdens het uitslachten bij het uitnemen van het
maag-darmpakket. Het is onaannemelijk dat zij, zoals de slachterij betoogt, zijn ontstaan door in de koelcellen verrichte werkzaamheden of zijn veroorzaakt door het toedoen van klanten.
5.4
Anders dan de slachterij beweert, waren de fecale bezoedelingen met het blote oog zichtbaar. De toezichthouder heeft namelijk de vervuiling visueel zonder hulpmiddelen geconstateerd en de slachterij bleek ook in staat de bezoedelingen te verwijderen. Daarmee faalt ook hogerberoepsgrond 3.4.
5.5
In punitieve zaken geldt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties (bezwaar, beroep en hoger beroep) in beginsel is overschreden als die procedure in haar geheel langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. Het College ziet geen reden hier van dat uitgangspunt af te wijken. In deze zaak begint de redelijke termijn op 18 februari 2021 (en 23 februari 2021), de dag waarop de minister de slachterij een voornemen tot boeteoplegging heeft toegezonden. Dat betekent dat de redelijke termijn is overschreden met (naar boven afgerond) een half jaar. Volgens vaste rechtspraak wordt de boete in beginsel gematigd met 5% per half jaar overschrijding. Het College zal beide boetes daarom matigen met 5%.
5.6
De overschrijding van de redelijke termijn is geheel toe te rekenen aan de rechter, omdat de behandeling van het bezwaar minder dan een half jaar in beslag heeft genomen, terwijl de rechterlijke fase in totaal langer dan drie jaar heeft geduurd. Gelet hierop zal het College de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen in de gemaakte proceskosten in verband met het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Slotsom
6.1
Het hoger beroep slaagt niet. Het College zal de aangevallen uitspraak wegens overschrijding van de redelijke termijn vernietigen voor zover het de hoogte van de boete betreft, het beroep tegen het bestreden besluit van 10 augustus 2021 gegrond verklaren, dat besluit vernietigen voor zover het de hoogte van de boetes betreft en de boetebesluiten van 19 maart 2021 in zoverre herroepen. Het College stelt de boetes vast op ieder € 7.125,- en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit. Het College bevestigt voor het overige de aangevallen uitspraak.
6.2
In het hoger beroep veroordeelt het College de Staat der Nederlanden in de door de slachterij in verband met het beroep op overschrijding van de redelijke termijn gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 (1 punt voor het in het hoger beroepschrift vervatte verzoek met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

Het College:
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
- herroept de boetebesluiten voor zover het de hoogte van de boetes betreft;
- stelt het bedrag van de boetes vast op € 7.125,- per boete;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige, voor zover aangevochten;
- bepaalt dat de griffier van het College het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 548,- aan de slachterij terugbetaalt;
- draagt de minister op het in beroep betaalde griffierecht van € 360,- aan de slachterij te
vergoeden;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) in de proceskosten van de slachterij tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. B.W.N. van den Oever, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2025.
De rechter is verhinderd deze uitspraak B.W.N. van den Oever
mede te ondertekenen.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet dieren
Artikel 6.2 Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen en EU-besluiten
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen en EU-besluiten betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
[…]
Regeling dierlijke producten
Artikel 2.4. Verbodsbepalingen EU-verordeningen
1. Voorschirften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
[…]
d. de artikelen 3 en 4, eerste lid tot en met vierde lid, 5 en 7, eerste lid, van verordening (EG) nr. 853/2004;
[…]
Verordening (EG) nr. 853/2004
Artikel 3
Algemene verplichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
[…]
Bijlage III, sectie I, hoofdstuk IV
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waar als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan.
[…]
7. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zo spoedig mogelijk plaatsvinden en op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. In het bijzonder geldt het volgende:
de luchtpijp en de slokdarm moeten tijdens het verbloeden intact blijven, behalve bij rituele slachtingen;
tijdens het verwijderen van huiden en vachten:
i) mag de buitenkant daarvan niet in aanraking komen met het karkas, en
ii) mogen personeelsleden en apparatuur die met de buitenkant van huiden en vachten in contact zijn geweest, niet meer in aanraking komen met het vlees;
er worden maatregelen genomen om te voorkomen dat bij en na het verwijderen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst en om het verwijderen van de ingewanden zo snel mogelijk na het bedwelmen te voltooien; en
het verwijderen van de uier mag niet leiden tot verontreiniging van het karkas met melk of colostrum.
[…]
10. Karkassen mogen niet zichtbaar met uitwerpselen verontreinigd zijn. Elke zichtbare verontreiniging moet onmiddellijk worden verwijderd door bijsnijden of door een andere behandeling met een gelijkwaardig effect.