ECLI:NL:CBB:2025:382

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
22/1825
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwangbesluit inzake overtredingen van de Wet dieren met betrekking tot katten en een kanarie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 juli 2025 uitspraak gedaan over een bestuursdwangbesluit dat door de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur was opgelegd aan een appellant met betrekking tot zijn katten en een kanarie. Het bestuursdwangbesluit was genomen op 22 april 2022, naar aanleiding van overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De minister had de appellant gelast om maatregelen te nemen voor de verzorging van zijn dieren. De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de procedure heeft de minister het bestuursdwangbesluit ingetrokken, wat leidde tot de vraag of de appellant nog procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep. Het College concludeerde dat er geen oorzakelijk verband was tussen de gemaakte dierenartskosten en het bestuursdwangbesluit, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Het College droeg de minister op om het betaalde griffierecht aan de appellant te vergoeden, aangezien het belang aan het beroep was komen te ontvallen door het intrekkingsbesluit.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 22/1825

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats]

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. Z. Türk)

Procesverloop

Met het besluit van 22 april 2022 (bestuursdwangbesluit) heeft de minister aan [naam] een last onder bestuursdwang opgelegd met betrekking tot zijn katten en een kanarie wegens overtreding van bepalingen uit de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd).
Met het besluit van 5 september 2022 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam] tegen het bestuursdwangbesluit ongegrond verklaard.
[naam] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met het besluit van 29 december 2022 (intrekkingsbesluit) heeft de minister het bestuursdwangbesluit ingetrokken.
[naam] heeft aanvullende stukken ingediend.
De minister heeft op 8 september 2023 een verweerschrift ingediend.
Met de brief van 10 april 2025 heeft het College de minister op voorhand een aantal vragen gesteld en aangekondigd welke vragen op de zitting in ieder geval aan partijen zullen worden gesteld.
[naam] heeft een reactie ingezonden op de brief van het College.
De minister heeft een reactie ingezonden op de brief van het College en desgevraagd een ontbrekend stuk ingestuurd.
De zitting was op 8 mei 2025. De zaak is tegelijkertijd behandeld met de zaken geregistreerd onder de nummers 22/1824, 22/2390, 22/2392 en 22/2393. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1
Op 7 april 2022 hebben toezichthouders van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) op het (woon)adres van [naam] in [woonplaats] (adres) een controle uitgevoerd. Van deze controle heeft een van de toezichthouders op
8 april 2022 een toezichtrapport opgemaakt en ondertekend (toezichtrapport).
1.2
Met het bestuursdwangbesluit heeft de minister aan [naam] een last onder bestuursdwang opgelegd. Op grond van de last moet [naam] de volgens de minister geconstateerde overtredingen van de artikelen 2.2, achtste lid, van de Wet dieren en 1.7, aanhef, onder c, van het Bhd, opheffen en voorkomen dat hij nieuwe overtredingen begaat. De minister heeft [naam] daartoe gelast de volgende maatregelen te nemen:
“1. Ga met uw poes die mank loopt met haar linker voorpoot en uw katten met dunne ontlasting/diarree naar een dierenarts voor onderzoek naar de algemene gezondheidstoestand, waarbij u vooral laat kijken naar de linker voorpoot en de dunne ontlasting/diarree. Volg het behandelplan van de dierenarts op die de dierenarts heeft opgesteld voor de geconstateerde aandoening(en).
2. Zorg ervoor dat u de vacht van uw katten tijdig en op de juiste wijze verzorgt. Indien nodig kunt u hiervoor een trimmer inschakelen.
3. Zorg dat u de poot van uw kanarie tijdig en op de juiste wijze verzorgt.”
In het bestuursdwangbesluit is vermeld dat [naam] maatregel 1 vóór 29 april 2022 dient uit te voeren en de maatregelen 2 en 3 vóór 6 mei 2022.
1.3
[naam] heeft op 28 april 2022 bezwaar gemaakt tegen het bestuursdwangbesluit.
1.4
Op 12 mei 2022 hebben toezichthouders van de LID een hercontrole uitgevoerd op het adres. Van deze controle is op 27 mei 2022 een toezichtrapport opgemaakt en ondertekend. De toezichthouders hebben vastgesteld dat [naam] de maatregelen uit het bestuursdwangbesluit heeft uitgevoerd en in zoverre heeft voldaan aan de aan hem opgelegde last. Bij brief van 10 juni 2022 heeft de minister [naam] hierover geïnformeerd.
1.5
De minister heeft vervolgens het bestreden besluit genomen.
1.6
Hangende het beroep heeft de minister het intrekkingsbesluit genomen.
Beoordeling van het beroep
Procesbelang
2.1
Het College ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of [naam] nog belang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit, met andere woorden, of er nog procesbelang is. Als het procesbelang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk.
2.2
Zoals het College in zijn uitspraak van 29 oktober 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:751, onder 2.2) heeft overwogen, is voor de vraag of nog procesbelang bestaat van belang wat degene die beroep heeft ingesteld met zijn beroep nastreeft. Het doel dat diegene hiermee wil bereiken, moet hij daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor hem feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een enkel formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een al verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten.
2.3
De minister heeft het bestuursdwangbesluit met het intrekkingsbesluit ingetrokken. De minister kan dus geen uitvoering meer geven aan de last onder bestuursdwang.
2.4
Volgens [naam] heeft hij desondanks belang (behouden) bij een beoordeling van zijn beroep, omdat hij kosten heeft gemaakt om de dierenarts te bezoeken en griffierecht heeft betaald. Het bestuursdwangbesluit is volgens [naam] daarnaast volstrekt onjuist. Hij wil dat bekrachtigd zien door het College.
2.5
Het College stelt op basis van de gedingstukken vast, en [naam] heeft dit op de zitting desgevraagd ook bevestigd, dat de dierenartskosten waar hij op doelt zijn gemaakt op
7 april 2022, op de dag en naar aanleiding van de controle. Deze kosten zijn dus niet het gevolg van het bestuursdwangbesluit dat pas op 22 april 2022 is genomen. Daardoor ontbreekt een oorzakelijk verband tussen de gestelde schade (bestaande uit gemaakte dierenartskosten) en het bestuursdwangbesluit, zodat daarin geen belang bij een inhoudelijke beoordeling is gelegen. Als al sprake is van schade, is deze veroorzaakt door feitelijk handelen van de toezichthouder op de dag van de controle zelf, maar niet door het bestuursdwangbesluit.
2.6
Verder is de mogelijkheid om vergoeding van griffierecht te verkrijgen als argument voor het bestaan van procesbelang ontoereikend, omdat het bestuursorgaan ook tot vergoeding van die kosten kan worden veroordeeld zonder de gegrondverklaring van het beroep (zie de uitspraak van het College van 8 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:741, onder 4.4).
2.7
Het enkele feit dat in de toekomst nieuwe herstelsancties kunnen worden opgelegd, maakt ook niet dat [naam] belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de ingetrokken last onder bestuursdwang. Tegen eventuele nieuwe herstelsancties staat namelijk bezwaar en beroep open (zie de uitspraak van het College van 10 september 2024, ECLI:NL:CBB:2024:626, onder 4.3).
2.8
Ten slotte volgt uit de onder 2.2 aangehaalde uitspraak van 29 oktober 2024 dat het hebben van een enkel principieel belang onvoldoende is voor het aannemen van procesbelang. Ook de wens van [naam] een principe-uitspraak van het College te verkrijgen over het volgens hem onjuiste (ingetrokken) bestuursdwangbesluit levert dus geen procesbelang op.
2.9
Uit het bovenstaande volgt dat procesbelang ontbreekt, zodat het beroep niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat het College niet toekomt aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden.
Slotsom
3 Het beroep is niet-ontvankelijk.
4 Het College ziet aanleiding de minister op te dragen het betaalde griffierecht van
€ 184,- aan [naam] te vergoeden. Het College neemt hierbij in aanmerking dat het belang aan het beroep is komen te ontvallen als gevolg van het intrekkingsbesluit dat de minister hangende het beroep heeft genomen. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

Het College
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 184,- aan [naam] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Schoneveld, mr. M.M. Smorenburg en
mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. W.I.K. Baart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
w.g. M. Schoneveld w.g. W.I.K. Baart