ECLI:NL:CBB:2025:387

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
18 juli 2025
Zaaknummer
24/7
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de navigatieverantwoordelijkheid van een schipper op een vissersvaartuig en het gebruik van elektronische navigatiesystemen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 22 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verantwoordelijkheid van een schipper, [naam 1], die betrokken was bij een aanvaring met een platform op de Nederlandse Noordzee. De schipper gebruikte als primair navigatiemiddel de elektronische navigatie- en kaartsystemen Quodfish en TimeZero. De minister van Infrastructuur en Waterstaat had eerder een klacht ingediend bij het Tuchtcollege voor de Scheepvaart, die op 10 november 2023 oordeelde dat de schipper niet in strijd had gehandeld met de zorgplicht van een goed zeeman, ondanks dat het gebruik van TimeZero niet als een goedgekeurd Electronic Chart Display Information System (ECDIS) werd beschouwd. In hoger beroep werd enkel het bezwaar van de minister tegen de ongegrondverklaring van het gebruik van TimeZero als primair navigatiemiddel behandeld. Het College oordeelde dat de schipper geen onzeemanschappelijk gedrag kon worden verweten, omdat de minister niet handhavend optrad tegen het gebruik van dergelijke systemen op vissersvaartuigen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/7

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2025 op het hoger beroep van:

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: mr. R. Bal)
tegen de uitspraak van het Tuchtcollege voor de Scheepvaart (tuchtcollege) van 10 november 2023 waarbij is beslist op een klacht, ingediend door de minister tegen
[naam 1]

Procesverloop in hoger beroep

De minister heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het tuchtcollege voor de scheepvaart van 10 november 2023, met nummer 2023-9 (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TSCTS:2023:9).
De minister heeft nadere stukken ingezonden.
[naam 1] heeft bij brief van 21 mei 2025 het College bericht dat hij niet zal deelnemen aan de zitting.
De zitting was op 5 juni 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen namens de minister mr. R. Bal, B.A.C. van Geest en ing. K. van der Wall.

Grondslag van het geschil

1.1
Voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, voor zover niet bestreden, wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van het tuchtcollege. Het College volstaat met het volgende.
1.2
De [naam 2] ([naam 2]) is een Nederlands vissersschip, varend voor Zeevisserijbedrijf [naam 3] B.V. Op 23 juli 2021 is de [naam 2] op de Nederlandse Noordzee tegen het platform [plaats] gevaren. Hierbij heeft de [naam 2] het platform geschampt en heeft zowel het schip als het platform schade opgelopen. [naam 1] was als schipper verantwoordelijk voor de navigatie, maar hield zich bezig met de administratie op de computer in de schippershut, die zich achter de brug bevindt. Doorgaans is [naam 1] machinist, loopt hij wacht op de brug van dit schip en is zijn broer de schipper. Vanwege vakantie van zijn broer was [naam 1] schipper in de week van de aanvaring en in de week daaraan voorafgaand. [naam 1] had moeite om alle administratie goed in het computerprogramma in te voeren. Daardoor is hij langere tijd achtereen niet op de brug geweest en heeft hij de aanvaring met het platform niet zien aankomen.
1.3
[naam 1] gebruikte als primair navigatiemiddel de elektronische navigatie- en kaartsystemen QuodFish en TimeZero. Een papieren zeekaart was op de kaartentafel aanwezig.

Uitspraak van het tuchtcollege

2.1
De klacht, zoals weergegeven in de uitspraak van het tuchtcollege, houdt in dat [naam 1] als schipper heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer (artikel 55a van de Wet Zeevarenden). De bezwaren zijn uitgewerkt in de volgende zeven punten:
1. ondanks dat [naam 1] op het moment van de aanvaring de verantwoordelijk officier van de wacht was, was hij gedurende langere tijd niet op de brug aanwezig;
2. [naam 1] was tijdens zijn wacht langere tijd met andere zaken bezig dan het voeren van de navigatie;
3. [naam 1] heeft geen ander bemanningslid aangewezen als vervanger om de navigatie te voeren en uitkijk te houden;
4. het wachtalarm was niet ingeschakeld;
5. als primair navigatiemiddel werd een elektronische kaart gebruikt, die niet als Electronic Chart Display Information System (ECDIS) is goedgekeurd;
6. de matroos ‘ogen en oren’ ontbrak, terwijl deze wel verplicht was conform het Minimum Safe Manning Document;
7. de monsterrol was niet correct opgemaakt. De verschillende functies zijn niet correct ingevuld en de machinist ontbrak op de monsterrol.
2.2
Bij de bestreden uitspraak heeft het tuchtcollege de bezwaren één tot en met vier gegrond verklaard en de bezwaren vijf tot en met zeven ongegrond verklaard. Het tuchtcollege heeft [naam 1] de maatregel van berisping opgelegd.

Beoordeling van het geschil in hoger beroep

Inleiding: uitnodiging [naam 1] voor de zitting en omvang hoger beroep
3.1
Het College heeft [naam 1] bij aangetekende brief van 26 februari 2025 medegedeeld dat de zitting op 5 juni 2025 zal plaatsvinden. [naam 1] heeft in zijn brief van 21 mei 2025 aan het College geschreven dat hij niet aanwezig kan zijn bij de zitting, omdat hij mee moet op visreis met de [naam 2]. Verder heeft [naam 1] in de brief geschreven, verkort weergegeven, dat hij zal berusten in de uitspraak van het College. Het College stelt vast dat [naam 1] niet is opgeroepen voor de zitting zoals is voorgeschreven in artikel 55s, vierde lid, van de Wet Zeevarenden in verbinding met artikel 55n, eerste lid, van de Wet Zeevarenden, omdat de brief van 26 februari 2025 van het College geen oproeping van [naam 1] bevat. Desondanks heeft het College, gelet op de inhoud van de brief van [naam 1] van 21 mei 2025 aan het College, de zaak op de zitting van 5 juni 2025 bij verstek, dat wil zeggen zonder de aanwezigheid van [naam 1], behandeld.
3.2
De minister keert zich onder aanvoering van één hogerberoepsgrond uitsluitend tegen de ongegrondverklaring van het vijfde bezwaar door het tuchtcollege. [naam 1] heeft geen hoger beroep tegen de bestreden uitspraak ingesteld. Dit betekent dat in deze procedure alleen het vijfde bezwaar aan de orde is. Het College zal hierna beoordelen of [naam 1] wat betreft dat bezwaar onzeemanschappelijk heeft gehandeld. Dat betekent dat het College wat dit betreft zal beoordelen of [naam 1] heeft gehandeld of nagelaten in strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoorde te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer, zoals is bepaald in artikel 55a, eerste lid, van de Wet Zeevarenden. Daarbij behandelt het College de zaak in volle omvang, zoals tot 1 juli 2025 was bepaald in artikel 55s, vierde lid, van de Wet zeevarenden en met ingang van die datum is bepaald in artikel 59, vierde lid, van de Wet bemanning zeeschepen, waarbij de Wet zeevarenden is ingetrokken
Heeft het tuchtcollege het vijfde bezwaar ten onrechte ongegrond verklaard?
4.1
Het vijfde bezwaar houdt in dat [naam 1] als primair navigatiemiddel een elektronische kaart gebruikte, die niet als Electronic Chart Display and Information System (ECDIS) is goedgekeurd. Het tuchtcollege heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op grond van de volgende overweging. Weliswaar zijn Quodfish en TimeZero niet gekwalificeerd als ECDIS, maar TimeZero wordt wekelijks geüpdatet en alle wijzigingen die de vissers waarnemen op zee worden door hen aan TimeZero doorgegeven via Whatsapp. Dat maakt dat TimeZero voor de vissers een heel betrouwbaar en actueel elektronisch kaart- en navigatiesysteem is en dat het gebruik daarvan als primair navigatiemiddel binnen de visserij niet onzeemanschappelijk is.
4.2
De minister stelt zich verkort en zakelijk weergegeven op het standpunt dat het tuchtcollege met deze motivering de systematiek van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 heeft miskend en op de stoel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie is gaan zitten. De minister verzoekt het College om het vijfde bezwaar alsnog gegrond te verklaren.
4.3
Op grond van artikel 10.4 van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 moeten, voor zover van belang, aan boord van een vissersvaartuig voldoende recente zeekaarten aanwezig zijn. Op de zitting van het College heeft de minister toegelicht dat daarmee papieren zeekaarten worden bedoeld en ook het College gaat daarvan uit. Als een eigenaar van een vissersvaartuig zijn vaartuig uitrust met hulpmiddelen voor plaatsbepaling die niet in het Vissersvaartuigenbesluit 2002 zijn voorgeschreven, dan moet de eigenaar het Hoofd van de Scheepvaartinspectie daarvan op de hoogte stellen op grond van artikel 11.24, eerste lid, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002. De hulpmiddelen moeten volgens artikel 11.24, tweede lid, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voor het doel geschikt zijn en in deugdelijke staat verkeren. De minister heeft op de zitting van het College toegelicht dat het Hoofd voor de Scheepvaartinspectie elektronische hulpmiddelen voor plaatsbepaling accepteert, ter vervanging van of als aanvulling op papieren zeekaarten, als deze hulpmiddelen voldoen aan de eisen gesteld aan een ECDIS in de richtlijn van de Internationale Maritime Organization (IMO) A.817(19). Een ECDIS is een Electronic Chart Display and Information System, dat het mogelijk maakt elektronische zeekaarten weer te geven. TimeZero en Quodfish zijn elektronische kaartsystemen.
4.4
Op de zitting van het College heeft de minister op een daartoe gestelde vraag van het College geantwoord dat bij de inspecties van schepen voor de zeevisserij wordt gecontroleerd of een papieren zeekaart aan boord is. Als een inspecteur tijdens een inspectie van een vissersvaartuig aan boord een elektronisch kaartsysteem aantreft, dan meldt de inspecteur dat het elektronisch kaartsysteem alleen mag worden gebruikt als hulpmiddel bij de visserij en niet als primair navigatiemiddel. Verder heeft de minister op de zitting van het College desgevraagd geantwoord dat hij er wetenschap van heeft dat in de praktijk schepen voor de zeevisserij primair navigeren op elektronische kaartsystemen, zonder dat er één eigenaar is geweest die bij de Scheepvaartinspectie heeft gemeld dat zijn vissersvaartuig is uitgerust met zo’n systeem, en dat de minister daartegen niet handhavend optreedt. Ten slotte heeft de minister het oordeel van het tuchtcollege dat TimeZero een betrouwbaar en actueel elektronisch kaart- en navigatiesysteem is, niet bestreden.
4.5
In het licht van de hiervoor genoemde omstandigheden is het College van oordeel dat [naam 1] geen onzeemanschappelijk gedrag kan worden verweten op grond van het feit dat hij als primair navigatiemiddel een in beginsel actueel en betrouwbaar elektronisch kaart- en navigatiesysteem als TimeZero heeft gebruikt, enkel en alleen omdat de eigenaar van het schip niet bij de Scheepvaartinspectie heeft gemeld dat het schip met dat systeem is uitgerust. Het College acht een dergelijk verwijt niet houdbaar, omdat (en zolang) de minister niets heeft ondernomen tegen het feit dat geen enkele eigenaar bij de Scheepvaartinspectie heeft gemeld dat zijn vissersvaartuig met een elektronisch kaartsysteem is uitgerust, terwijl de minister weet dat zulke systemen op grote schaal op (zee)visserijschepen voor navigatiedoeleinden worden gebruikt.
4.6
Gelet op het voorgaande slaagt de hogerberoepsgrond niet.
Conclusie
5 De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, mr. S.C. Stuldreher en mr. P. Glazener, in aanwezigheid van mr. D.L. van Hal-Vermeer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2025.
w.g. H.S.J. Albers w.g. D.L. van Hal-Vermeer