ECLI:NL:CBB:2025:395

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 juli 2025
Publicatiedatum
28 juli 2025
Zaaknummer
23/1709
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor vissersvaartuig wegens onvoldoende visserijactiviteiten in 2022

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1], h.o.d.n. Visserijbedrijf [naam 2], en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 23 mei 2023 de subsidieaanvraag van [naam 1] afgewezen omdat zijn vissersvaartuig in 2022 niet aan de eis van minimaal 104 visdagen voldeed. [naam 1] heeft in 2022 slechts 59 dagen gevist en betoogde dat de regeling onevenredig was voor kleine vissers, maar het College oordeelde dat dit niet op zijn situatie van toepassing was, aangezien hij geen kleine kotter bezat. De minister verklaarde het bezwaar van [naam 1] ongegrond, en het College volgde deze redenering. De zitting vond plaats op 26 maart 2025, waar beide partijen aanwezig waren. Het College concludeerde dat de afwijzing van de subsidie terecht was, omdat de voorwaarden van de regeling niet waren vervuld. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, en het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1709

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 juli 2025 in de zaak tussen

[naam 1], h.o.d.n. Visserijbedrijf [naam 2], te [naam 2]

(gemachtigde: S.R. van den Hoven)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: drs. E.S.M. Slot)

Procesverloop

Met een besluit van 23 mei 2023 heeft de minister de aanvraag van [naam 1] om subsidie op grond van de subsidiemodule Overbrugging voor de visserij (subsidieregeling) in titel 2.20 (oud) van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) afgewezen.
Met het besluit van 10 augustus 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het daartegen gerichte bezwaar van [naam 1] ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen dat besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 26 maart 2025. Daar waren [naam 1] en de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

1. [naam 1] is garnalenvisser en eigenaar van de (garnalen)kotter [naam 2] met een motorvermogen van 300 PK. [naam 1] heeft in 2022 op 59 dagen op zee gevist. Hij heeft subsidie op grond van de regeling Overbrugging voor de visserij aangevraagd tot een bedrag van € 16.212,32.
2 De minister heeft de aanvraag afgewezen omdat het vissersvaartuig van [naam 1] in 2022 niet tenminste 104 dagen visserijactiviteiten op zee heeft verricht (104 visdagen). Dat is in de subsidieregeling een afwijzingsgrond waarvan niet kan worden afgeweken, aldus de minister.
Beroepsgronden
3.1
[naam 1] is het met de afwijzing niet eens. Hij behoort tot de doelgroep van de subsidieregeling omdat hij beroepsvisser is met gestegen bedrijfskosten. Hij voldoet aan alle vereisten voor de subsidie behalve aan dat van 104 visdagen. Die afwijzingsgrond is volgens [naam 1] voor kleine (garnalen)vissers als hij in strijd met het evenredigheidsbeginsel en daarmee onverbindend en moet buiten toepassing worden gelaten. Verder is de regeling volgens hem ook onevenredig omdat daarin geen onderscheid wordt gemaakt naar de grootte van vaartuigen. Daardoor worden kleinere garnalenvissers zoals hij van subsidie uitgesloten. Kleine kotters halen de 104 visdagen niet altijd omdat zij meer dan grote kotters afhankelijk zijn van externe omstandigheden als het weer. De subsidieregeling pakt onevenredig hard uit voor de groep kleinere garnalenvissers, volgens [naam 1].
3.2
[naam 1] stelt dat het besluit in zijn geval ook onevenredig is omdat hij buiten zijn schuld in 2022 maar 59 dagen heeft gevist. Begin 2022 was het slecht weer en was uitvaren niet rendabel. In februari kon hij niet vissen omdat zijn netten waren beschadigd door brand. In april mocht hij tijdelijk maximaal 72 uur per week vissen, om het garnalenbestand te ontzien. In juni moest de motor van zijn kotter worden vervangen, wat veel tijd kostte. Hij heeft toen een duurzame motor aangeschaft om te voldoen aan de normen voor stikstofuitstoot voor de nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming die garnalenvissers op 1 januari 2023 moesten hebben. Dat was achteraf bezien niet nodig geweest, omdat na die datum is gedoogd dat zonder zo’n vergunning werd gevist. Daar heeft de minister in zijn besluit ten onrechte geen rekening mee gehouden. De motor werd pas in week 41 van 2022 geleverd. De rest van het jaar kon hij niet meer vissen door inbouw, keuring en proefvaart. Als hij geen duurzame motor had gekocht, had hij na een paar weken weer kunnen vissen. Nu heeft hij buiten zijn schuld de 104 visdagen niet gehaald, waardoor hij de in geding zijnde subsidie misloopt en gestegen bedrijfskosten niet heeft kunnen opvangen. Dit alles leidt volgens hem tot een onevenredige en onbevredigende uitkomst.
Verweer
3.3
De minister heeft ter zitting verklaard dat, hoewel dat niet met zoveel woorden in de toelichting staat, de energiecrisis de aanleiding was voor de subsidieregeling. De regeling is snel geschreven en simpel gehouden. Zij maakt geen onderscheid tussen kleine en grote kotters, bevat geen hardheidsclausule en is niet gericht op maatwerk, zodat de subsidie snel kan worden verleend. Uit logboekgegevens van de aanvrager moet blijken dat in 2022 gedurende ten minste 104 dagen visserijactiviteiten op zee zijn verricht. Uit de toelichting blijkt dat hiertoe is besloten om zeker te zijn dat de tegemoetkoming alleen ten goede komt aan vissers die een aanzienlijk gedeelte van 2022 gevist hebben en gestegen bedrijfskosten hebben door het uitoefenen van deze visserijactiviteiten. De 104 dagen zijn berekend op basis van gemiddeld twee visdagen per week. Er waren andere subsidies voor vissers die stil lagen. Daar is [naam 1] destijds op gewezen. Voor zover hij daarvoor geen aanvraag heeft ingediend, is niet komen vast te staan dat hij, zoals hij meent, daarvoor niet in aanmerking kwam. Hem is op zijn aanvraag in februari 2023 subsidie verleend op grond van de subsidieregeling ‘Installatie voor lagere stikstofuitstoot garnalenvissers’. Die was ten tijde van de zitting bij het College nog niet vastgesteld.
3.4
De minister vindt het niet aannemelijk dat [naam 1], zoals hij stelt, door omstandigheden in 2022 geen 104 visdagen had kunnen maken. Uit de logboeken blijkt dat zijn kotter op meerdere dagen in januari, februari en maart 2022 is uitgevaren. Daaruit blijkt niet dat vissen in januari niet rendabel was en in februari niet mogelijk, zoals [naam 1] heeft aangevoerd. Dat garnalenvissers in april 2022 maximaal 72 uur (drie dagen) per week visten, geldt niet alleen voor [naam 1] en maakte het voor hem niet onmogelijk om ten minste 48 uur (twee dagen) per week te vissen of om in andere maanden meer dagen per week te vissen. Dat [naam 1] in juni 2022 motorpech had en toen heeft gekozen voor een duurzame motor, waardoor zijn kotter langer uit de vaart was dan zonder die keuze, komt volgens de minister voor het ondernemersrisico van [naam 1]. Dat achteraf is gebleken dat hij die keuze had kunnen uitstellen omdat gedoogd werd dat kotters geen duurzame motor hebben, valt daar ook onder. De duurzame motor geeft [naam 1] bovendien wel voordelen bij het verkrijgen van een visvergunning. Voor zover [naam 1] door het vervangen van zijn motor subsidie is misgelopen, is dat volgens de minister geen omstandigheid waarmee hij bij de aanvraag voor deze subsidie rekening had moeten houden.

Beoordeling

Wettelijk kader

4.1
Het van toepassing zijnde wettelijk kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak. Het College volstaat hier met het volgende.
4.2
Volgens de toelichting op de subsidieregeling is de specifieke doelgroep van de regeling de vlootsegmenten [naam 3] en [naam 4], waar kotter- en garnalenvissers deel van uitmaken. Deze ondervonden over 2022 een grote stijging in bedrijfskosten door de omvang van de vaartuigen en de wijze waarop gevist wordt. Een vereiste om voor subsidie in aanmerking te komen, is dat uit logboekgegevens blijkt dat het vissersvaartuig in 2022 ten minste 104 dagen visserij-activiteiten op zee heeft verricht. Dat volgt uit artikel 2.20.5, aanhef en onder c, van de Regeling. Daartoe is volgens de toelichting besloten om zeker te zijn dat de subsidie alleen ten goede komt aan vissers die een aanzienlijk gedeelte van 2022 gevist hebben en door het uitoefenen van deze visserijactiviteiten gestegen bedrijfskosten hadden. De 104 dagen zijn berekend op basis van gemiddeld twee visdagen per week (104/52 weken = 2).
Oordeel van het College
4.3
Het College vat het onder 3.1 vermelde betoog zo op dat dit strekt tot exceptieve toetsing van artikel 2.20.5 aan het evenredigheidsbeginsel. Exceptieve toetsing houdt in dat wordt beoordeeld of artikel 2.20.5 rechtmatig is, door daarvan de geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid, te beoordelen. Het College ziet voor een dergelijke toets geen aanleiding en overweegt daartoe als hierna onder 4.4 en 4.5 vermeld.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de kotter van [naam 1], met een motor van 300 PK, over het maximale vermogen beschikt waarmee in Nederland binnen de 12-mijlszone op garnalen mag worden gevist, zoals [naam 1] doet. [naam 1] heeft ter zitting verklaard dat hij als garnalenvisser onder de grote kotters valt die niet mogen vissen in het weekend. Het College volgt [naam 1] niet in zijn standpunt dat hij een kleine garnalenvisser is. Dat ook grotere kotters met meer dan 300 PK deel uitmaken van de vlootsegmenten [naam 3] en [naam 4] en van de doelgroep van de subsidie, maakt niet dat voor een kotter als die van [naam 1] 104 visdagen in een jaar niet haalbaar zou zijn. Het College verwijst naar de door [naam 1] overgelegde tabel ‘Besomming en kosten per kotter per groep, euro per jaar en per zeedag, gemiddeld over de jaren 2017 en 2018’. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen garnalenkotters tot 260 PK, garnalenkotters van 260-300 PK, gemengde kotters van 260-300 PK, geen-garnalenkotters van 260-300 PK en kotters van meer dan 300 PK. Uit die tabel volgt dat in 2017 en 2018 alleen garnalenkotters tot 260 PK minder dan 104 visdagen hebben gemaakt en de overige kotters meer. Die tabel biedt geen steun voor het standpunt van [naam 1] dat 104 visdagen in een jaar voor kotters van 300 PK niet haalbaar zijn.
4.5
[naam 1] betoogt dat de subsidieregeling onevenredig is omdat het voor vissers met kleine kotters moeilijker is om aan het 104 visdagen vereiste te voldoen met als gevolg dat zij geen subsidie krijgen. Het vereiste van 104 visdagen zou daarmee in wezen bijdragen aan een sanering in de sector omdat kleinere garnalenvissers de subsidie niet krijgen en zullen verdwijnen. Dit is volgens [naam 1] misbruik van bevoegdheid (détournement de pouvoir) en in strijd met het doel van de regeling. Dit betoog slaagt niet omdat het geen betrekking heeft op de situatie van [naam 1], die zoals in 4.4 uiteen is gezet geen visser met een kleine kotter is. [naam 1] heeft daarom geen belang bij de door hem bepleite exceptieve toets van de subsidieregeling en ook niet van een verdere bespreking van voormelde betogen.
4.6
Voor zover [naam 1] betoogt dat het vereiste van 104 visdagen in strijd is met de artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb, op grond waarvan subsidieverplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie, slaagt dit betoog evenmin. Nog daargelaten dat het in geding zijnde vereiste geen verplichting is waaraan de subsidieontvanger zich moet houden, helpt ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 juli 2017 waarnaar [naam 1] verwijst (ECLI:NL:RVS:2017:1774), hem hier niet omdat die uitspraak niet gaat over een met zijn situatie vergelijkbaar geval.
4.7
Het onder 3.2 vermelde betoog van [naam 1], kort gezegd dat er in zijn geval aanleiding was om hem in afwijking van de subsidieregeling subsidie te verlenen, slaagt evenmin. Het College volgt de minister in zijn standpunt onder 3.4, waarnaar hier kortheidshalve wordt verwezen, dat alle redenen die [naam 1] heeft genoemd waardoor hij naar eigen zeggen in 2022 niet heeft kunnen uitvaren, ofwel geen steun vinden in de logboekgegevens, zodat daarvan niet kan worden uitgegaan, ofwel zijn te herleiden tot eigen keuzes die tot zijn ondernemersrisico behoren, zoals het vervangen van de motor. [naam 1] heeft zijn andersluidende standpunt niet aannemelijk gemaakt.
Slotsom
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. H.S.J. Albers en mr. M.J. Jacobs,
in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2025.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. J.W.E. Pinckaers
BIJLAGE
De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 2.20.2
De Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan de eigenaar van een vissersvaartuig ter tegemoetkoming aan de gestegen bedrijfskosten.
Artikel 2.20.3 [..]
1.De hoogte van de subsidie bedraagt maximaal € 30.000 per onderneming. [..]
Artikel 2.20.5
De Minister besluit afwijzend op een aanvraag, indien:
[..]
c. uit de logboekgegevens niet blijkt dat het vissersvaartuig in het kalenderjaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag gedurende ten minste 104 dagen visserijactiviteiten op zee heeft verricht;
[..]