In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 juli 2025 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1], h.o.d.n. Visserijbedrijf [naam 2], en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. De minister had op 23 mei 2023 de subsidieaanvraag van [naam 1] afgewezen omdat zijn vissersvaartuig in 2022 niet aan de eis van minimaal 104 visdagen voldeed. [naam 1] heeft in 2022 slechts 59 dagen gevist en betoogde dat de regeling onevenredig was voor kleine vissers, maar het College oordeelde dat dit niet op zijn situatie van toepassing was, aangezien hij geen kleine kotter bezat. De minister verklaarde het bezwaar van [naam 1] ongegrond, en het College volgde deze redenering. De zitting vond plaats op 26 maart 2025, waar beide partijen aanwezig waren. Het College concludeerde dat de afwijzing van de subsidie terecht was, omdat de voorwaarden van de regeling niet waren vervuld. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden, en het beroep van [naam 1] werd ongegrond verklaard.