ECLI:NL:CBB:2025:452

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
23/1951
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal kosten van bestuursdwang in verband met overtredingen van de Wet dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 september 2025 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] en de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur. Het betreft de kosten van bestuursdwang die de minister op [naam 1] heeft verhaald na het constateren van overtredingen van de Wet dieren. De minister heeft op 8 juni 2023 een kostenbesluit genomen, waarin de kosten van bestuursdwang van € 8.594,85 op [naam 1] zijn verhaald. Dit besluit volgde op eerdere controles waarbij ernstige tekortkomingen in de verzorging van honden zijn vastgesteld. De minister heeft [naam 1] als houder van de honden aangemerkt, wat betekent dat hij verantwoordelijk is voor de kosten die voortvloeien uit de bestuursdwang. Het College heeft geoordeeld dat de minister de kosten terecht bij [naam 1] in rekening heeft gebracht, aangezien deze niet heeft aangetoond dat hij niet de houder van de honden was. Het beroep van [naam 1] is ongegrond verklaard, en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1951

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2025 in de zaak tussen

[naam 1] , te [woonplaats]

en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigde: mr. Z. Türk)

Procesverloop

Met het besluit van 8 juni 2023 (kostenbesluit) heeft de minister de kosten van het toepassen van bestuursdwang van € 8.594,85 op [naam 1] verhaald.
Met het besluit van 11 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] tegen het kostenbesluit ongegrond verklaard.
[naam 1] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 25 juli 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van de minister en [naam 2] , inspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID).

Overwegingen

Inleiding
1.1
Op 6 april 2021 heeft een toezichthouder van de LID samen met de hoofdagent van de politie eenheid Oost-Brabant, tevens taakaccenthouder dierenwelzijn, een controle uitgevoerd op het adres van [naam 1] . De toezichthouder heeft haar bevindingen neergelegd in een rapport van 7 april 2021. Dit toezichtrapport vermeldt onder meer dat er zes puppy’s in een loods zijn aangetroffen die niet voldoende verlicht was. De hokken waarin de puppy’s werden gehouden hadden geen bodembedekking en waren erg bevuild en onveilig. Ook was er onvoldoende verse lucht. De hokken waren ongeschikt als huisvesting voor (jonge) honden. Eén van de puppy’s was vermagerd en belastte een poot niet. De puppy’s zijn in bewaring genomen.
1.2
De minister heeft op basis van de bevindingen in het toezichtrapport vastgesteld dat [naam 1] diverse bepalingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren (Bhd) heeft overtreden. Met het besluit van 26 mei 2021 (bestuursdwangbesluit) heeft de minister aan [naam 1] een last onder bestuursdwang opgelegd ter voorkoming van herhaling van de vastgestelde overtredingen. [naam 1] is gelast de volgende maatregelen in stand te houden voor de duur van twee jaren:
“1. Indien een dier ziek of gewond lijkt en uw zorg geen verbetering in de toestand van uw dier brengt, raadpleeg dan zo spoedig mogelijk een dierenarts en volg zijn behandeladvies op.
2. Zorg dat uw honden altijd schone en droge huisvesting hebben.
3. Zorg dat in de ruimtes waar u uw honden houdt voldoende daglicht is. Zo zorgt u ervoor dat het welzijn en/of de gezondheid van uw dieren niet wordt aangetast door het gebrek aan een natuurlijk dag- en nachtritme.
4. Zorg dat in de ruimtes waar u uw honden houdt voldoende verse lucht binnenkomt. Alle ruimtes waarin dieren aanwezig zijn, moeten goed geventileerd zijn en de dieren moeten voldoende frisse lucht hebben. Verwijder onder andere de aanwezige ontlasting en/of urine en reinig de ruimtes goed,
5. Zorg dat de hokken en de verblijven van uw honden geschikt zijn voor de diersoort die u hierin houdt. Zo zorgt u ervoor dat uw dieren op de juiste wijze gehouden kunnen worden en zij aan hun soortspecifieke behoefte kunnen voldoen.
6. Verwijder of repareer alle scherpe en uitstekende delen, zodat deze geen verwondingen of beschadigingen bij de aanwezige honden kunnen veroorzaken.”
1.3
Het bezwaar dat [naam 1] tegen het bestuursdwangbesluit heeft ingediend, is ongegrond verklaard. Hij heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
1.4
Op 8 oktober 2021 heeft de toezichthouder een hercontrole uitgevoerd op het adres van [naam 1] . De bevindingen van deze hercontrole zijn neergelegd in een toezichtrapport van 14 oktober 2021. Tijdens deze hercontrole zijn vier sterk vervuilde puppy’s aangetroffen onder ongeveer dezelfde omstandigheden als bij de controle op 6 april 2021. Vanwege de door de toezichthouder waargenomen geur van de ontlasting en ernstige diarree bij één van de puppy’s, bestond het vermoeden dat sprake was van besmetting met een darmparasiet. De puppy’s zijn in bewaring genomen. Met de brief van 18 oktober 2021 is aan [naam 1] bericht dat hij niet heeft voldaan aan de maatregelen uit het bestuursdwangbesluit en dat de dieren ten behoeve van hun gezondheid en welzijn in bewaring zijn genomen.
1.5
Op 16 december 2021 heeft de toezichthouder wederom een hercontrole uitgevoerd op het adres van [naam 1] . De bevindingen van deze hercontrole zijn neergelegd in een toezichtrapport van 20 december 2021. De toezichthouder heeft in de bijkeuken van de woning van [naam 1] vijf puppy’s en een hond aangetroffen. De hond liep mank en had een kale plek in haar vacht. De puppy’s waren zeer dun behaard, wat de toezichthouder deed vermoeden dat deze dieren een huidaandoening hadden. Ook was gezien de gespannen en bolle buikjes van de puppy’s mogelijk sprake van een wormbesmetting. De ruimte was sterk vervuild. Ook deze honden zijn vervolgens in bewaring genomen. Met de brief van 23 december 2021 is aan [naam 1] bericht dat hij (opnieuw) niet heeft voldaan aan drie maatregelen (1, 2 en 4) uit het bestuursdwangbesluit en dat de dieren ten behoeve van hun gezondheid en welzijn in bewaring zijn genomen.
1.6
Met het kostenbesluit heeft de minister (een deel van) de kosten als gevolg van het in bewaring nemen van de honden op 8 oktober 2021 en op 16 december 2021 op [naam 1] verhaald. Het gaat om transportkosten, dierenartskosten en opvangkosten.
Beoordeling door het College
2.1
Het College stelt voorop dat [naam 1] tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het bestuursdwangbesluit, geen rechtsmiddelen heeft aangewend, zodat het College uitgaat van de rechtmatigheid van dit besluit. Het geschil gaat om de vraag of de minister de kosten van de op 8 oktober 2021 en 16 december 2021 toegepaste bestuursdwang bij [naam 1] in rekening mocht brengen.
2.2
Op grond van artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) komen de kosten van de toepassing van bestuursdwang voor rekening van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
3.1
[naam 1] heeft aangevoerd dat hij de niet de eigenaar en/of de verzorger was van de meegevoerde honden en dat hij daarom niet aansprakelijk is voor de - veel te hoog opgelopen - kosten die voor die honden zijn gemaakt. Dit betoog slaagt niet. Het College overweegt hierover als volgt.
3.2
Voor de vraag wie als overtreder moet worden aangemerkt op grond van de Wet dieren of het Bhd, is van belang wie de houder is van de dieren. Op grond van artikel 1 van de Wet dieren, wordt onder houder verstaan: eigenaar, houder of hoeder. Uit de uitspraak van het College van 1 september 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:261) volgt dat voor de vraag wie als houder van een dier kan worden aangemerkt niet doorslaggevend is wie de eigenaar van het dier is, maar wie het dier in feitelijke zin onder zich heeft.
3.3
Tussen partijen is niet in geschil dat op 8 oktober 2021 vier honden zijn aangetroffen in de loods in de tuin van [naam 1] en dat op 16 december 2021 zes honden in zijn woning zijn aangetroffen. De toezichthouder heeft in haar rapport van 14 oktober 2021 over de hercontrole op 8 oktober 2021 opgenomen dat [naam 1] de loods waarin zich de vier honden bevonden, voor haar heeft geopend, vervolgens bodembedekking heeft gepakt en dit in het verblijf van de honden heeft gegooid, de waterbak van de honden heeft gevuld en dat hij de honden wilden verplaatsen naar een ruimte in zijn woning. [naam 1] verklaarde ook dat hij iedere zaterdag het verblijf van de honden schoonmaakte. Het voorgaande wijst erop dat deze honden door hem werden gehouden. Dit geldt ook voor de honden die in zijn woning zijn aangetroffen. Van deze honden heeft [naam 1] bovendien tijdens de hoorzitting in bezwaar verklaard dat die van hem zijn. De minister heeft dan ook [naam 1] terecht als houder van de op 8 oktober 2021 en 16 december 2021 meegevoerde honden aangemerkt. Wat [naam 1] in beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
3.4
Omdat [naam 1] de bevindingen in de toezichtrapporten en de daarop gebaseerde conclusies van de minister verder niet betwist, gaat het College ervan uit dat de minister op goede gronden heeft aangenomen dat [naam 1] niet heeft voldaan aan maatregelen in het bestuursdwangbesluit en zodoende sprake was van herhaalde overtredingen. Dat betekent dat de kosten van bestuursdwang om alsnog aan de maatregelen uitvoering te geven in beginsel voor rekening van [naam 1] komen.
4 Naar het oordeel van het College heeft de minister voldoende gemotiveerd en inzichtelijk gemaakt welke kosten zijn gemaakt en welk deel daarvan bij [naam 1] in rekening is gebracht. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat deze kosten niet bij [naam 1] in rekening mochten worden gebracht. De enkele stelling van [naam 1] dat de kosten te hoog zijn opgelopen, is hiervoor onvoldoende.
Slotsom
5 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 september 2025.
w.g. C.T. Aalbers w.g. F. Willems