Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 september 2025 in de zaak tussen
[naam 1] handelend onder de naam [naam 2], te [woonplaats] (onderneming)
de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid), (Staat)
Procesverloop
Overwegingen
Percelen behoren tot het bedrijf – en de landbouwer kan hierover dus beschikken – als de landbouwer het perceel feitelijk in gebruik heeft en tevens beschikt over een (vormvrije) gebruikstitel voor dat perceel (vergelijk het arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 2010, Landkreis Bad Dürkheim, C-61/09 (ECLI:EU:C:2010:606)).
De minister heeft vervolgens in het kader van een administratieve controle mogen vragen om die toestemming aan te tonen, om na te kunnen gaan of aan de voorwaarden voor steun was voldaan (vgl. de uitspraak van het College van 1 oktober 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:672)). De minister heeft de onderneming in dat verband voorafgaand aan het besluit van 23 december 2022 een brief gestuurd en haar in de gelegenheid gesteld om bewijs van mondelinge afspraken te overleggen. Ook tijdens een telefoongesprek dat een medewerker van de minister met de onderneming heeft gevoerd, is de onderneming erop gewezen dat van belang is dat zij gegevens aanlevert, omdat de minister het bestaan van een mondelinge overeenkomst moet kunnen controleren. Vast staat dat de onderneming voor de hier aan de orde zijnde percelen, geen nadere gegevens over het gebruiksrecht heeft overgelegd. De minister heeft ter zitting toegelicht dat hij het bestaan van een gebruiksrecht ook niet zelf heeft kunnen vaststellen.