ECLI:NL:CBB:2025:551

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
25/502
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in het kader van herziening besluit Meststoffenwet

In deze uitspraak van 14 oktober 2025, geregistreerd onder zaaknummer 25/502, heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de grondslag voor het verzoek was komen te vervallen door een eerdere uitspraak op een samenhangend beroep. Het verzoek was ingediend door [naam] tegen de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, na een afwijzing van een herzieningsverzoek dat op 10 februari 2025 was gedaan. De voorzieningenrechter stelde vast dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen ten aanzien van besluiten, en dat de brief van 22 juli 2014, waar het verzoek op was gebaseerd, geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en wees het af. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 25/502
uitspraak zonder zitting van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats]

(gemachtigde: P.J. Houtsma)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

Samenvatting

In deze uitspraak wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af, omdat de grondslag hiervan is komen te vervallen met de uitspraak op het hiermee samenhangende beroep.

Procesverloop

Met de brief van 10 juli 2024 heeft [naam] een verzoek tot ambtshalve herziening van een brief van 22 juli 2014 bij de minister ingediend.
Met de brief van 10 februari 2025 heeft de minister het herzieningsverzoek afgewezen.
[naam] heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met het e-mailbericht van 6 mei 2025 heeft [naam] de minister in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
Op 23 mei 2025 heeft [naam] beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar (geregistreerd onder zaaknummer 25/427).
Op 25 juni 2025 heeft [naam] een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend.
Met het besluit van 10 juli 2025 heeft de minister het bezwaar van [naam] niet-ontvankelijk verklaard.
[naam] heeft een aanvullend beroep- en verzoekschrift ingediend.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting, omdat hij over voldoende informatie beschikt om tot zijn oordeel te komen. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat een zitting in dat geval niet nodig is.
2 Het verzoek van [naam] strekt ertoe dat de brief van 22 juli 2014 buiten werking wordt gesteld, dan wel dat tot herziening daarvan wordt gekomen.
3 De voorzieningenrechter merkt op dat een voorlopige voorziening, indien het spoedeisend belang dit rechtvaardigt, alleen getroffen kan worden ten aanzien van (de werking van) een besluit. In dat kader wijst de voorzieningenrechter op de uitspraak van het College van 25 maart 2025 in de zaak 24/955 waarmee het College al heeft geoordeeld dat de brief van 22 juli 2014 geen besluit is in de zin van de Awb. Verder is in de zaak 25/427, waarmee dit verzoek samenhangt, door het College bij afzonderlijke uitspraak van
14 oktober 2025 op het beroep beslist waarmee het door [naam] ingestelde beroep ongegrond is verklaard. Dit betekent dat [naam] met zijn verzoek niet meer kan bereiken wat hij heeft beoogd nu de grondslag hiervan met de uitspraak op het samenhangende beroep is komen te vervallen. Het verzoek is daardoor kennelijk ongegrond en moet worden afgewezen.
4 De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
w.g. C.T. Aalbers w.g. E.A. van der Meel