ECLI:NL:CBB:2025:552

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
10 oktober 2025
Zaaknummer
24/373
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de subsidietoekenning voor een warmtepomp en de vereisten van stimulerend effect

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Klimaat en Groene Groei. De vennootschap had een subsidie aangevraagd voor de aanschaf van een warmtepomp, maar de minister heeft deze subsidie vastgesteld op € 0,-. Dit besluit was gebaseerd op het feit dat de vennootschap de investering had gedaan voordat de subsidie was aangevraagd, wat in strijd is met het vereiste van stimulerend effect uit de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies. De vennootschap heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar het College oordeelde dat de minister terecht de subsidie op nihil had vastgesteld. De vennootschap had onjuiste gegevens verstrekt in de subsidieaanvraag, wat leidde tot de conclusie dat de minister de aanvraag had moeten afwijzen. Het College heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, waardoor de vennootschap geen subsidie ontvangt. De minister is wel verplicht het griffierecht aan de vennootschap te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 24/373

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] (vennootschap)

en

de minister van Klimaat en Groene Groei (minister)

(gemachtigde: mr. M.J. Schulte)

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2024 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie die eerder aan de vennootschap was verleend op grond van titel 4.5 Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (Regeling) vastgesteld op € 0,-.
Met het besluit van 20 maart 2024 (bestreden besluit) heeft de minister de bezwaren van de vennootschap ongegrond verklaard.
De vennootschap heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft de vennootschap bij brief van 18 juli 2025 verzocht om te reageren op (twee onderdelen van) het verweerschrift maar geen reactie ontvangen.
De zitting was op 27 augustus 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: de vennootschap, vertegenwoordigd door de heer [naam 2] , en de gemachtigde van de minister. De heer [naam 2] heeft telefonisch deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

Inleiding
1.1
Deze zaak gaat over subsidie voor een warmtepomp. De vennootschap heeft deze subsidie aangevraagd op grond van de Regeling. De warmtepomp was bedoeld voor haar eigen pand. Bij besluit van 2 november 2023 heeft de minister de subsidie ter hoogte van
€ 8.550,- verleend.
1.2
Naar aanleiding van het vaststellingsverzoek van de vennootschap heeft de minister de subsidie op € 0,- vastgesteld omdat de vennootschap de investering had gedaan voordat de subsidie was aangevraagd. Dat is volgens de minister in strijd met het vereiste van stimulerend effect uit de Regeling.
Wettelijk kader
2 Het toepasselijke wettelijke kader is in een bijlage bij deze uitspraak opgenomen. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Standpunten van partijen
3.1
De vennootschap vindt dat de minister de subsidie toch moet toekennen. Als de vennootschap namelijk eerder had geweten dat de minister de subsidie zou afwijzen, dan had zij de Energie-investeringsaftrek (EIA) kunnen aanvragen. Die aftrek kan namelijk niet tegelijkertijd met de subsidie worden aangevraagd. Nu is de vennootschap te laat voor de EIA. De termijn voor een EIA-melding is namelijk 3 maanden (na aankoop). Tijdens de zitting heeft de vennootschap ook gewezen op de bijzondere omstandigheden van het verduurzamingsproces, die zij al in bezwaar uiteen had gezet.
3.2
De minister heeft in het verweerschrift de grondslag van het bestreden besluit gewijzigd, maar de uitkomst gehandhaafd. De vennootschap heeft onjuiste gegevens verstrekt en de verstrekking van de juiste gegevens zou tot een andere beschikking op de aanvraag hebben geleid. De door de vennootschap aangevoerde omstandigheden zijn niet zo bijzonder dat het besluit om de subsidie op € 0,- vast te stellen daarom onevenredig is.
Beoordeling door het College
4 Omdat de minister de grondslag van het bestreden besluit heeft gewijzigd, zal het College eerst beoordelen of de minister bevoegd was om de subsidie op € 0,- vast te stellen op basis van de nieuwe grondslag. Daarna geeft het College een oordeel over de vraag of de subsidie uit coulance moet worden toegekend. Het College beoordeelt het coulance-verzoek als een beroep op het evenredigheidsbeginsel.
Heeft de minister de subsidie terecht op € 0,- vastgesteld?
5.1
Naar het oordeel van het College heeft de minister de subsidie aan de vennootschap terecht op € 0,- vastgesteld. Hieronder legt het College uit waarom.
5.2
Op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de minister de verleende subsidie lager vaststellen wanneer de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van de juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid.
5.3
Niet in geschil is dat de vennootschap zich al op 31 juli 2023 verplicht had tot aankoop van de warmtepomp. De subsidieaanvraag van 7 september 2023 bevatte alleen de ongetekende opdrachtofferte en vermeldde ‘11 september 2023’ als datum van aankoop. Deze datum ligt na de datum van de subsidieaanvraag en vormde dus geen probleem bij de verlening. Bij het vaststellingsverzoek heeft de vennootschap de voor akkoord getekende opdrachtofferte gevoegd. De datum van ondertekening is 31 juli 2023 en ligt dus voor de datum van subsidieaanvraag. De vennootschap heeft dus bij de subsidieaanvraag onjuiste gegevens verstrekt.
5.4
Dit verschil in data zou tot een andere beslissing op de aanvraag hebben geleid omdat de minister de aanvraag dan moest afwijzen op grond van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder c, van het Kaderbesluit. Dan was namelijk niet voldaan aan het vereiste van stimulerend effect. Dit vereiste geldt voor zakelijke aanvragers zoals de vennootschap en volgt uit Europese regelgeving over staatssteun. Het houdt in dat de subsidie moet worden aangevraagd voordat tot investering (de waterpomp) wordt overgegaan. De vennootschap heeft de subsidie pas na aanschaf van de warmtepomp aangevraagd. Daarom oordeelt het College dat de minister de subsidie dus op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Awb terecht op € 0,- heeft vastgesteld.
Is de vaststelling op € 0,- in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
6.1
Artikel 4:46, tweede lid, van de Awb bevat geen verplichting voor de minister om de subsidie lager vast te stellen (discretionaire bevoegdheid). Zijn er omstandigheden die de minister zwaarder had moeten laten wegen omdat de vaststelling onevenredig uitpakt voor de vennootschap? Het College beantwoordt deze vraag met ‘nee’ en oordeelt dat het evenredigheidsbeginsel niet in de weg staat aan de vaststelling op € 0,-. Hierna legt het College uit waarom.
6.2
Zoals het College in 5.4 heeft overwogen, heeft de vennootschap zich niet gehouden aan het vereiste van stimulerend effect. Dit betekent dat de minister de aanvraag had moeten afwijzen als dit op het moment van de aanvraag bij de minister bekend was geweest, omdat artikel 22, eerste lid, onder a en onder c, van het Kaderbesluit de minister daartoe verplicht (gebonden bevoegdheid). Deze verplichting komt uit het Europese staatssteunrecht. Artikel 6, eerste lid, van de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014) (AGVV) bepaalt dat het vereiste van stimulerend effect moet worden nageleefd. Het beroep op coulance van de vennootschap komt er feitelijk op neer dat zij de minister vraagt om bij de vaststelling voorbij te gaan aan deze dwingendrechtelijke Europese bepaling. Dat kan niet. Zoals het College eerder heeft overwogen, kan een beroep op het nationaalrechtelijke evenredigheidsbeginsel er niet toe leiden dat dwingende Europese regels – zoals hier artikel 6, eerste lid, van de AGVV – opzij worden gezet (zie de uitspraak van het College van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:289). De minister heeft dus geen ruimte meer voor een belangenafweging en om uit coulance toch subsidie te verstrekken door een ander vaststellingsbesluit te nemen. De in bezwaar aangevoerde bijzondere omstandigheden die verband houden met het verduurzamingsproces van het pand en de wijze waarop de vennootschap dat proces had ingericht, spelen daarom bij de vaststelling geen rol meer. Dit geldt ook voor de ongelukkige samenloop tussen de subsidieaanvraag en de EIA.
6.3
De beroepsgrond slaagt niet.
Slotsom
7 Het beroep is gegrond omdat de minister de grondslag van het bestreden besluit in beroep heeft gewijzigd. Het College zal het bestreden besluit daarom vernietigen. Het College ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten; de vennootschap ontvangt geen subsidie.
8 Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
9 De minister zal wel het door de vennootschap betaalde griffierecht aan haar moeten vergoeden.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • draagt de minister op om het door de vennootschap betaalde griffierecht van € 371,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. de Kruif, in aanwezigheid van A.C.M. Lijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2025.
w.g. C. de Kruif w.g. A.C.M. Lijten

Bijlage

Algemene Groepsvrijstellingsverordening
Artikel 6, eerste lid en de eerste volzin van het tweede lid
1. Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.
2. Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben wanneer de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit aanvangen, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. […]”
Artikel 41, eerste lid
1. Investeringssteun ter bevordering van energie uit hernieuwbare energiebronnen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en is van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld, mits de in dit artikel en in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.
Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
Artikel 10, tweede lid
2.Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 22, eerste lid, onder a en onder c
1. Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels,
(…)
c. niet voldaan wordt aan de eisen inzake het stimulerend effect, bedoeld in het toepasselijke Europese steunkader.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:4, tweede lid
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:46, tweede lid, aanhef en onder c
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
c. de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, […].