ECLI:NL:CBB:2025:561

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
25/639
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking chauffeurskaart wegens niet tijdig overleggen van Verklaring Omtrent Gedrag

In deze zaak heeft de minister van Infrastructuur en Waterstaat op 25 juli 2025 besloten de chauffeurskaart van [naam] in te trekken, omdat hij niet tijdig een nieuwe Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft overgelegd. [naam] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 5 september 2025, waar zowel [naam] als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang aanwezig was, maar dat de intrekking van de chauffeurskaart niet onevenwichtig was. De minister had op basis van een melding van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid twijfels over de betrouwbaarheid van [naam] als houder van een chauffeurskaart. Ondanks dat [naam] aanvoerde dat de lange duur van de besluitvorming over de VOG hem niet in de weg had mogen staan, oordeelde de voorzieningenrechter dat de intrekking van de chauffeurskaart een evenwichtig besluit was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de intrekking van de chauffeurskaart een noodzakelijke maatregel is om de betrouwbaarheid van taxichauffeurs te waarborgen. De uitspraak werd gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van griffier mr. C.S. de Waal, en is openbaar uitgesproken op 8 september 2025.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 25/639
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Çiçek)
en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat

(gemachtigde: mr. G.H.H. Bisschoff)

Procesverloop

Met het besluit van 25 juli 2025 (het intrekkingbesluit) heeft de minister besloten de chauffeurskaart in te trekken omdat [naam] niet binnen de gestelde termijn een nieuwe Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) heeft kunnen overleggen.
[naam] heeft tegen het intrekkingsbesluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De zitting was op 5 september 2025. Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam] , zijn gemachtigde en de gemachtigde van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het intrekkingsbesluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2 De voorzieningenrechter acht een spoedeisend belang aanwezig, mede omdat dit niet door de minister wordt betwist.
3 [naam] is werkzaam als taxichauffeur. Hij beschikte over de daarvoor op grond van artikel 81, vijfde lid, van het Besluit personenvervoer 2000 (Bp2000) vereiste chauffeurskaart.
4 De minister heeft een melding gekregen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de dienst Justis) dat er twijfels zijn gerezen over de betrouwbaarheid van [naam] als houder van een chauffeurskaart. [naam] zou recentelijk in aanraking zijn gekomen met justitie. Daarom heeft de minister op 30 mei 2025 aan [naam] verzocht om binnen vier weken een nieuwe VOG over te leggen. Omdat de minister nog geen nieuwe VOG had ontvangen, heeft hij op 27 juni 2025 een voornemen tot intrekking van de chauffeurskaart verzonden aan [naam] en hem in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen. Vervolgens is met het intrekkingsbesluit de chauffeurskaart ingetrokken.
5 [naam] voert aan dat de intrekking van de chauffeurskaart grote gevolgen voor hem heeft. Hij kan er niets aan doen dat hij niet tijdig een nieuwe VOG heeft kunnen overleggen. De VOG is op tijd aangevraagd maar er is nog steeds geen besluit genomen over de afgifte, slechts een voornemen tot afwijzing. Volgens [naam] wijt Justis dit aan personeelstekorten, de NAVO-top, de zomervakantie en de recente storing bij het Openbaar Ministerie. Door het verlies van de chauffeurskaart, kan hij geen taxi meer rijden en loopt hij het risico zijn baan te verliezen. Hij is mantelzorger van een familielid en het werk als taxichauffeur geeft zijn leven betekenis. Zijn werkgever en de klanten vinden ook dat hij goed werk verricht. Bovendien is hij inmiddels al anderhalf jaar niet meer in aanraking geweest met justitie.
Beoordeling
6.1
In artikel 82, zesde lid, van het Bp2000 is bepaald dat de minister, indien hij vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, die chauffeur opnieuw kan verzoeken om afgifte van een VOG. De bestuurder moet deze binnen een door de minister vast te stellen termijn overleggen.
6.2
Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputerkaarten (Regeling), wordt een chauffeurskaart ingetrokken indien de bestuurder niet of niet tijdig als bedoeld in artikel 82, zesde lid, van het Bp2000, een nieuwe VOG overlegt.
7 Naar aanleiding van de ontvangen melding was sprake van een vermoeden dat [naam] niet meer voldeed aan de eisen voor het afgeven van een VOG en was de minister op grond van artikel 82, zesde lid, van het Bp2000 bevoegd van [naam] te verlangen dat hij opnieuw verzoekt om afgifte van een VOG. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht de minister van die bevoegdheid gebruik maken en hiervoor een termijn stellen van vier weken. Ter zitting is door de minister toegelicht dat een termijn van vier weken doorgaans voldoende is en dat meestal ruimer naar die termijn wordt gekeken. Daarbij komt dat de minister pas na acht weken is overgegaan tot intrekking van de chauffeurspas.
8 Ter zitting is gebleken dat [naam] nog steeds niet een besluit heeft ontvangen over de afgifte van zijn VOG en dus ook geen VOG kan overleggen. Inmiddels zijn er dertien weken na de aanvraag om een VOG verstreken en is de beslistermijn van de dienst Justis van acht weken al ruimschoots verstreken. Uit artikel 10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling volgt dat de minister de chauffeurskaart dan moet intrekken.
9 Onder verwijzing naar eerdere rechtspraak van het College (zie de uitspraak van 27 juni 2023, ECLI:NL:CBB:2023:327) oordeelt de voorzieningenrechter dat aan een beoordeling van de evenredigheid van de intrekking van de chauffeurskaart kan worden toegekomen, ook al is sprake van een gebonden bevoegdheid van de minister. De intrekking van de chauffeurskaart in het geval dat de houder geen VOG kan overleggen is een geschikt en noodzakelijk middel om ervoor te zorgen dat een taxichauffeur alleen zijn beroep kan uitoefenen indien hij in het bezit is van de op grond van artikel 82, eerste lid, onder c, van het Bp2000 vereiste VOG en aldus voldoet aan het vereiste van een betrouwbare bestuurder. Dat het niet overleggen van een VOG dient te leiden tot het onvoorwaardelijk intrekken van de chauffeurskaart, is een bewuste keuze geweest van de regelgever (zie Stcrt. 2014, 4127). De intrekking van de chauffeurskaart van [naam] is ook een evenwichtig besluit. Hij wordt nadelig getroffen doordat hij het beroep van taxichauffeur niet meer kan uitoefenen, maar dat komt doordat hij geen VOG heeft overgelegd en daarmee niet voldoet aan de vereisten die het Bp2000 aan een taxichauffeur stelt ten aanzien van diens betrouwbaarheid. Daarbij komt dat het niet meer kunnen uitoefenen van het beroep van taxichauffeur geen bijzondere omstandigheid is, omdat dit het beoogde gevolg is van het intrekken van de chauffeurspas dat voor elke chauffeur geldt van wie de chauffeurspas wordt ingetrokken. De omstandigheid dat de beslissing over de afgifte van de VOG ongebruikelijk lang duurt, is evenmin een bijzondere omstandigheid die het intrekkingsbesluit niet evenwichtig maakt.
10 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 september 2025.
w.g H.O. Kerkmeester w.g. C.S. de Waal