In deze zaak heeft de pluimveehouderij hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin een boete van € 1.500,- was opgelegd voor een vermeende overtreding van de Wet dieren. De rechtbank had de boete weliswaar gematigd tot € 1.350,-, maar de pluimveehouderij was het niet eens met de onderbouwing van de boete, die was gebaseerd op een rapport van bevindingen van een toezichthouder. Tijdens de zitting op 1 oktober 2025, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, werd het rapport ter discussie gesteld. De minister kon niet bevestigen dat het rapport was opgesteld door een dierenarts, wat leidde tot twijfels over de betrouwbaarheid van het bewijs. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft uiteindelijk de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, het boetebesluit herroepen en de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de pluimveehouderij. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 1 oktober 2025.