ECLI:NL:CBB:2025:576

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
24 oktober 2025
Zaaknummer
23/1538
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om ontheffing van de ingebruiknamedatum van een productie-installatie voor zonnepanelen en intrekking van subsidie

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 28 oktober 2025, zaaknummer 23/1538, is het verzoek van een onderneming om ontheffing van de ingebruiknamedatum van een productie-installatie voor zonnepanelen afgewezen. De minister van Klimaat en Groene Groei had eerder de subsidie ingetrokken omdat de productie-installatie niet binnen anderhalf jaar na het verleningsbesluit in gebruik was genomen. De onderneming had een subsidie aangevraagd op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Besluit SDEK) en had verzocht om verlenging van de ingebruiknametermijn vanwege vertragingen die zij aanvoerde als buiten haar invloedssfeer. De minister oordeelde echter dat de vertraging niet buiten de invloedssfeer van de onderneming was ontstaan en dat er geen onomkeerbare verplichtingen waren aangegaan voor de realisatie van de productie-installatie. De onderneming had geen procesbelang meer bij het beroep, omdat er inmiddels een nieuwe subsidie was verleend voor het project, maar het College oordeelde dat er wel procesbelang was vanwege de lagere subsidie en het verzoek om schadevergoeding. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en bleef de afwijzing van het verzoek om ontheffing en de intrekking van de subsidie in stand.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/1538

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] , te [woonplaats] (onderneming)

en

de minister van Klimaat en Groene Groei

(gemachtigde: mr. M. Wullink)

Procesverloop

Met het besluit van 19 december 2022 heeft de minister het verzoek van de onderneming om ontheffing van de ingebruiknamedatum van de productie-installatie afgewezen en de subsidie die was verleend op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (Besluit SDEK) ingetrokken.
Met het besluit van 14 juni 2023 (bestreden besluit) heeft de minister het daartegen door de onderneming gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend en met de brief van 29 augustus 2025 gereageerd op vragen van het College.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2025. Aan de zitting heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1.1
De onderneming heeft op 30 november 2020 een subsidie op grond van het Besluit SDEK voor zonnepanelen (productie-installatie) aangevraagd. De zonnepanelen worden geplaatst op het dak van een bouwwerk in [woonplaats] (hierna: het project). In het aanvraagformulier is de vraag of de productie-installatie wordt geplaatst op een nog te bouwen bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, met ‘nee’ beantwoord.
1.2
Met het besluit van 15 april 2021 (verleningsbesluit) heeft de minister aan de onderneming een subsidie van maximaal € 611.561,- verleend voor de energieopwekking met de productie-installatie. In de bijlage van het verleningsbesluit is als verplichting vermeld dat de onderneming de productie-installatie uiterlijk binnen anderhalf jaar na de datum van de beschikking in gebruik neemt. De minister heeft de onderneming vervolgens bij brieven van 7 april 2022 en 13 september 2022 herinnerd aan de uiterste ingebruiknametermijn van 15 oktober 2022.
1.3
Bij e-mailbericht van 25 november 2022 heeft de onderneming verzocht de termijn voor ingebruikname van de productie-installatie te verlengen, omdat dit in 2022 door omstandigheden die verband houden met bouwwerkzaamheden niet is gelukt. De onderneming verwacht eind 2023 de productie-installatie in gebruik te nemen.
1.4
Met het besluit van 19 december 2022 heeft de minister het verzoek om ontheffing van de ingebruiknamedatum van de productie-installatie afgewezen en de subsidieverlening ingetrokken.
1.5
Met het bestreden besluit is de minister bij dit besluit gebleven. De minister heeft toegelicht dat niet aan de voorwaarden voor ontheffing is voldaan. De vertraging is namelijk niet ontstaan buiten de eigen invloedssfeer van de onderneming. De loods waarop de zonnepanelen gelegd worden, moet nog gebouwd worden. Deze omstandigheid komt voor rekening en risico van de onderneming. Dat de onderneming heeft gewacht op duidelijkheid over de plaatsing van een woning naast de nieuwe loods om de ligging daar mee af te stemmen, is de keuze van de onderneming. Daar komt bij dat de onderneming bij de aanvraag heeft vermeld dat de loods al gerealiseerd was. Daarnaast is er geen onomkeerbare verplichting aangegaan (door middel van het verstrekken van een opdracht voor de realisatie van de productie-installatie) of gestart met de bouw van de productie-installatie. De verplichtingen die de onderneming is aangegaan, bijvoorbeeld voor de nieuwe aansluiting, betreffen niet de realisatie van de productie-installatie en zijn bovendien al aangegaan vóór de subsidieverlening. Omdat de onderneming de productie-installatie niet binnen de gestelde termijn in gebruik heeft genomen, heeft de minister de verleende subsidie ingetrokken.
1.6
Op 7 september 2023 heeft de onderneming nogmaals subsidie aangevraagd voor de productie-installatie op grond van het Besluit SDEK. Met het besluit van 29 april 2024 heeft de minister aan de onderneming een subsidie van maximaal € 190.608,- verleend voor de energieopwekking met de productie-installatie.
Standpunten van partijen
2.1
De onderneming heeft, kort samengevat, aangevoerd dat de minister ten onrechte het verzoek om ontheffing heeft afgewezen en de subsidieverlening heeft ingetrokken. Volgens de onderneming is de vertraging van het project ontstaan buiten haar eigen invloedssfeer. Daarbij noemt de onderneming als vertragende factoren de beëindiging van de veehouderij op het verzoek van de gemeente en de gemeentelijke herindeling. Verder zijn er door de onderneming al onomkeerbare financiële verplichtingen aangegaan. De onderneming heeft namelijk geïnvesteerd in een transformator en een transportovereenkomst gesloten met [naam 2] . Ook heeft de onderneming laten zien dat de realisatie van het project binnen het extra jaar haalbaar is. Tot slot heeft de onderneming, als zij in het gelijk wordt gesteld, verzocht om vergoeding van € 5.000,- voor de gemaakte kosten en tijd.
2.2
De minister heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarden voor ontheffing. De minister toetst strikt aan deze voorwaarden, omdat hij strategisch aanvragen van subsidie niet wil stimuleren. Verder wil hij niet stimuleren dat aanvragen worden ingediend voor onvoldragen projectplannen. De minister heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de productie-installatie zou worden geplaatst op een nog te bouwen bouwwerk, zodat de productie-installatie niet overeenkomstig de subsidieaanvraag is gerealiseerd. Ter zitting heeft de minister betoogd dat de onderneming geen procesbelang meer heeft bij het beroep, omdat met het besluit van 29 april 2024 alsnog subsidie is verleend voor het project.
Wettelijk kader
3 Het toepasselijke wettelijke kader is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door het College
De onderneming heeft procesbelang
4 Het College stelt vast dat de onderneming procesbelang heeft bij het beroep, omdat het verleningsbesluit betrekking heeft op een ander jaar dan de latere subsidieverlening en met die latere subsidieverlening een lager maximumbedrag aan subsidie is verleend. Daarnaast is procesbelang gelegen in het verzoek van de onderneming om (schade)vergoeding van € 5.000,- voor gemaakte kosten en tijd. Die schade is niet op voorhand onaannemelijk.
De afwijzing van het verzoek om ontheffing
5 Naar het oordeel van het College heeft de minister terecht het verzoek om ontheffing van de ingebruiknamedatum van de productie-installatie afgewezen. Het College overweegt daarbij als volgt.
5.1
In artikel 62, eerste lid, van het Besluit SDEK staat dat de subsidie-ontvanger de productie-installatie overeenkomstig de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie realiseert en exploiteert. Artikel 62, derde lid, van het Besluit SDEK bepaalt, voor zover hier van belang, dat de minister voor het vertragen van de realisatie of exploitatie van de productie-installatie op voorafgaand verzoek schriftelijk ontheffing kan verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid.
5.2
De minister heeft in het bestreden besluit vermeld dat hij de ingebruiknametermijn van de productie-installatie alleen verlengt als de vertraging in de ingebruikname van de productie-installatie is ontstaan buiten de eigen invloedssfeer (bijvoorbeeld brand), er onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan voor het project of als er al is gestart met de bouw van de productie-installatie. Verder moet de planning laten zien dat de realisatie van het project binnen het extra jaar haalbaar is.
5.3
Het College is van oordeel dat de minister voldoende heeft toegelicht dat de onderneming niet voldoet aan de voorwaarden voor het verlengen van de ingebruiknametermijn. Op het moment van het verzoek om ontheffing was namelijk (nog) niet gestart met de bouw van de productie-installatie. Verder heeft de minister terecht geconcludeerd dat de vertraging in de ingebruikname van de productie-installatie niet is ontstaan buiten de eigen invloedssfeer van de onderneming. De onderneming heeft als vertragende factoren gewezen op het verzoek van de gemeente om haar veehouderij te beëindigen en op de gemeentelijke herindeling. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat deze omstandigheden hebben geleid tot vertraging van de installatie van de zonnepanelen. Dit nog afgezien van de vraag of die vertraging ook buiten de invloedssfeer van de onderneming is ontstaan. Ook heeft de minister terecht geconcludeerd dat er geen onomkeerbare financiële verplichtingen zijn aangegaan voor het project. De onderneming heeft in dat verband gewezen op de investering in de transformator en de afgesloten overeenkomst met [naam 2] , maar die verplichtingen hebben geen betrekking op de productie-installatie zelf. Omdat niet is voldaan aan één van voorwaarden voor het verlengen van de ingebruiknametermijn, behoeft het betoog van de onderneming dat is voldaan aan de (aanvullende) voorwaarde dat de planning laat zien dat realisatie van het project binnen het extra jaar haalbaar is, geen bespreking.
De intrekking van de subsidieverlening
6 Omdat de onderneming niet heeft voldaan aan de verplichting de productie-installatie binnen anderhalf jaar na het verleningsbesluit in gebruik te nemen, was de minister op grond van artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd om de subsidieverlening in te trekken, zoals hij heeft gedaan. Tegen de intrekking van de subsidieverlening heeft de onderneming geen zelfstandige beroepsgronden aangevoerd, zodat de intrekking geen verdere bespreking behoeft.
Slotsom
7 Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat de afwijzing van het verzoek om ontheffing van de ingebruiknamedatum en de intrekking van de subsidieverlening in stand blijven. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. Gelet op deze uitkomst, is ook geen aanleiding voor toekenning van verzochte (schade)vergoeding van € 5.000,- wegens gemaakte kosten en tijd.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.S.J. Albers, in aanwezigheid van mr. M.C. Verviers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2025.
w.g. H.S.J. Albers w.g. M.C. Verviers

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
[…]
b. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
[…]
Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie
Artikel 62
1. De subsidie-ontvanger realiseert en exploiteert de productie-installatie overeenkomstig de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie.
[…]
3. Onze Minister kan voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van de realisatie of exploitatie van de productie-installatie in afwijking van de gegevens zoals ingediend bij de aanvraag om subsidie op voorafgaand verzoek van de subsidie-ontvanger schriftelijk ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden. Een ontheffing wordt niet verleend voor zover dit zou inhouden dat de subsidie-ontvanger de productie-installatie later in gebruik neemt dan een jaar na de dag waarop krachtens artikel 61, eerste lid, de productie-installatie in gebruik dient te zijn genomen.
[…]
Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2020
Artikel 16
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een producent van hernieuwbare elektriciteit geproduceerd door een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht uitsluitend door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen, die is aangesloten op een elektriciteitsnet via een aansluiting met een totale maximale doorlaatwaarde van meer dan 3*80 A:
a. met een totaal nominaal vermogen groter dan of gelijk aan 15 kWp en kleiner dan 1 MWp;
[…]
Artikel 17
[…]
2. De subsidieontvanger neemt de productie-installatie, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel a, binnen achttien maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening in gebruik.
[…]