In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 30 oktober 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van [naam 4], een fabrikant van diergeneesmiddelen. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had op 1 oktober 2025 een verklaring van niet voldoen aan Good Manufacturing Practices (GMP) afgegeven en de GMP-certificaten van [naam 4] ingetrokken. [naam 4] heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minister niet heeft onderzocht of, ondanks de geconstateerde kritische tekortkoming, na een eventuele vervolginspectie een bevredigend resultaat kan worden bereikt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de weigering van het GMP-certificaat voorshands als een besluit moet worden aangemerkt. Gezien de betrokken belangen heeft de voorzieningenrechter het verzoek van [naam 4] toegewezen en het besluit van 1 oktober 2025 geschorst. De minister is veroordeeld in de proceskosten van [naam 4].