ECLI:NL:CG:2020:2

Centrale Grondkamer

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
GP 11.787
Instantie
Centrale Grondkamer
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pachtprijs en uitleg pachtovereenkomst

In deze zaak heeft de Centrale Grondkamer op 3 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de pachtprijs en de uitleg van een pachtovereenkomst. De zaak betreft een geschil tussen een verpachtster en een pachter, waarbij de verpachtster in het principaal beroep en de pachter in het incidenteel beroep zijn betrokken. De Centrale Grondkamer heeft eerder op 31 oktober 2019 een tussenbeschikking gegeven, waar deskundigen onderzoek naar hebben gedaan. De deskundigen hebben een rapport opgesteld dat als basis diende voor de verdere beoordeling van het geschil.

De Centrale Grondkamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat er geen reden is om terug te komen op de uitleg die in de tussenbeschikking is gegeven. De argumenten van de pachter dat de grondkamer ten onrechte geen rekening heeft gehouden met bepaalde verplichtingen uit de pachtovereenkomst zijn ongegrond bevonden. De deskundigen hebben de pachtwaarde voor de percelen grasland vastgesteld op € 15.555, wat de Centrale Grondkamer heeft overgenomen. Dit bedrag is met terugwerkende kracht vastgesteld vanaf 1 mei 2017.

De Centrale Grondkamer heeft de eerdere beschikking vernietigd en de pachtprijs voor het aan de verpachtster toegedeelde gedeelte opnieuw vastgesteld. De beschikking bevat ook bepalingen over de mogelijkheid tot verhoging van de pachtprijs met waterschapslasten en andere kosten. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan van rechters en deskundigen, waarbij de griffier aanwezig was.

Uitspraak

CENTRALE GRONDKAMER
Datum: 3 november 2020
Dossiernummer: GP 11.787
Beschikking
in de zaak van:
[verpachtster],
wonende [adres], [woonplaats],
appellante in het principaal beroep,
verweerster in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: verpachtster,
gemachtigde: [gemachtigde verpachtster] te [woonplaats]
tegen
Maatschap [maat A] en [maat B],
gevestigd te [adres], [vestigingsplaats],
verweerder in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: pachter,
gemachtigde: A.G.Th. Geene, van Janssen & Janssen c.s. Gerechtsdeurwaarders
met als belanghebbende
[belanghebbende],
wonende [adres], [woonplaats],
hierna te noemen: mede-verpachtster.

1.Het verdere geding in hoger beroep

De Centrale Grondkamer heeft op 31 oktober 2019 een tussenbeschikking gegeven.

2.Het onderzoek

Op grond van de hiervoor genoemde tussenbeschikking hebben deskundigen onderzoek gedaan.
Van dat onderzoek hebben zij een rapport gemaakt. Een afschrift van dat rapport is aan deze beschikking gehecht. De inhoud van dat rapport moet als hier ingelast worden beschouwd.
Bij brieven van 26 mei 2020 is een afschrift van dat rapport naar partijen gestuurd. Daarbij zijn partijen in de gelegenheid gesteld te laten weten of zij meteen een beslissing wensen, eerst nog een schriftelijke reactie willen geven of een mondelinge behandeling wensen. Daarbij is meegedeeld dat mocht binnen de gestelde termijn geen bericht zijn ontvangen, de Centrale Grondkamer aanneemt dat partijen kiezen voor een schriftelijke afdoening en geen reactie meer willen geven.
De Centrale Grondkamer heeft binnen de gestelde termijn geen bericht ontvangen van verpachtster en mede-verpachtster. Pachter heeft laten weten nog een schriftelijke reactie te willen geven.
Op 9 juli 2020 heeft pachter vervolgens een schriftelijke reactie ingediend. Daarna zijn verpachtster en mede-verpachtster in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Vervolgens heeft verpachtster op 10 augustus 2020 een schriftelijke reactie ingediend. Van mede-verpachtster is geen reactie ontvangen.

3.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep

Verzoek om terugkomen van tussenbeschikking1. In zijn schriftelijke reactie verzoekt pachter de Centrale Grondkamer terug te komen van de uitleg die zij in de tussenbeschikking van 31 oktober 2019 heeft gegeven aan artikel 4 van de pachtovereenkomst en verpachtster alsnog niet-ontvankelijk in haar verzoek tot herziening van de tegenprestatie te verklaren. Verpachtster heeft daartegen verweer gevoerd.
2. De Centrale Grondkamer ziet geen grond om terug te komen van die uitleg. Dat die uitleg berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag is niet gebleken. De Centrale Grondkamer merkt nog op dat die uitleg is aan te merken als de beantwoording van een voorvraag en dat die uiteindelijk ter beslissing aan de pachtrechter is. De Centrale Grondkamer blijft bij de inhoud van de beschikking van 31 oktober 2019.
Vervolg op taxatie
3. Naar het oordeel van de Centrale Grondkamer hebben de deskundigen in hun rapport in voldoende mate en op juiste wijze acht geslagen op het door partijen aangevoerde. De Centrale Grondkamer zal het rapport dan ook volgen.
4. Daaruit volgt dat de stelling van pachter dat de grondkamer ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de verplichtingen voor pachter die voortvloeien uit de artikelen 13 en 14 van de pachtovereenkomst, doordat de grondkamer daaraan geen bedrag heeft gekoppeld dat in mindering strekt op de vastgestelde pachtprijs, niet gegrond is.
5. De deskundigen komen in hun rapport tot een pachtwaarde voor de percelen grasland van
€ 15.555 met de hierna te noemen bepalingen. De Centrale Grondkamer is van oordeel dat de hoogst toelaatbare pachtprijs moet worden bepaald op dat bedrag met die bepalingen met ingang van 1 mei 2017. De bezwaren van verpachtster (in het principaal beroep) zijn gegrond in die zin dat de pachtprijs op dat bedrag wordt vastgesteld. De pachtprijs wordt dus hoger vastgesteld dan de grondkamer heeft gedaan. De bezwaren van pachter (in het incidenteel beroep) zijn ongegrond. De beschikking waarvan beroep zal worden vernietigd zoals hierna te vermelden.
Beslissing
De Centrale Grondkamer, beschikkende in hoger beroep:
in het principaal beroep en in het incidenteel beroep
vernietigt de beschikking, waarvan beroep, voor zover daarin is opgenomen “de pachtprijs voor het aan verpachtster toegedeelde gedeelte wordt bepaald op € 10.963,- per jaar, ingaande 1 mei 2017” en in zoverre opnieuw beschikkende:
de pachtprijs voor het aan verpachtster toegedeelde gedeelte (zijnde de percelen grasland, kadastraal bekend gemeente [gemeente in de provincie Friesland], sectie [kadastrale aanduiding], nrs. [kadastrale aanduidingen], samen groot 17.26.45 ha) wordt bepaald op € 15.555 per jaar, ingaande 1 mei 2017;
de pachtprijs kan vermeerderd worden met maximaal 50% van de waterschapslasten zoals die in het betrokken jaar zijn vastgesteld;
indien op het verpachte land een ruilverkavelingsrente dan wel een landinrichtingsrente rust, kan door de verpachter 50% van de ruilverkavelingsrente dan wel landinrichtingsrente aan de pachter doorberekend worden met een maximum van € 25,- per ha per jaar;
indien de geldelijke lasten welke de verpachter door publiekrechtelijke lichamen zijn opgelegd, worden verhoogd in verband met door deze lichamen uit te voeren onderhoudswerkzaamheden, die vóórdien ten laste kwamen van de pachter, kan de verpachter ten hoogste het bedrag van de aan die werkzaamheden verbonden kosten aan de pachter doorberekenen.
Deze beschikking is gegeven op 3 november 2020 door mrs Th.C.M. Willemse, H.L. Wattel en
S.B. Boorsma en de deskundige leden mr. ing. H.J. Vinke en B. Th.W. Lamers, in tegenwoordigheid van mr. M. Vriend als griffier.