ECLI:NL:CRVB:1996:ZB6049
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A.F.M. Brenninkmeijer
- L.H. Vogt
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- L.J.A. Damen
- Rechtspraak.nl
Uitspraken over verzekeringsplicht en indirecte discriminatie in de Werkloosheidswet
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Zwolle. De gedaagde, een verpleegkundige, heeft in de periode van juni 1987 tot oktober 1991 parttime gewerkt als verzorgster van een bejaarde man. Na beëindiging van deze werkzaamheden heeft zij een WW-uitkering aangevraagd, maar het bestuur van de bedrijfsvereniging heeft deze aanvraag afgewezen op basis van artikel 6 van de Werkloosheidswet (WW), waarin staat dat iemand die voornamelijk huishoudelijke of persoonlijke diensten verricht in de huishouding van een natuurlijke persoon, niet als werknemer wordt beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van de gedaagde onder deze uitzondering vallen, maar de gedaagde heeft betoogd dat dit artikel indirect discriminerend is voor vrouwen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de gedaagde niet in aanmerking komt voor een verlengde uitkering, maar dat de argumenten van de gedaagde over indirecte discriminatie niet voldoende zijn om de wettelijke regeling te verwerpen. De Raad heeft vastgesteld dat de gedaagde niet op de juiste wijze is gehoord over de omvang van haar werkzaamheden en heeft het bestreden besluit als onzorgvuldig gekwalificeerd. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, maar het bestuur van de bedrijfsvereniging verplicht om een nieuw besluit te nemen en heeft de proceskosten van de gedaagde toegewezen.