ECLI:NL:CRVB:1998:AA8760

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/7809 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. van den Brink
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • H.G. Lubberdink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vergoeding van medische behandeling in Cuba voor retinitis pigmentosa

In deze zaak heeft appellant, lijdende aan de oogziekte retinitis pigmentosa, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard, omdat het dagelijks bestuur van het Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland (gedaagde) terecht had besloten om geen vergoeding te verstrekken voor een behandeling in Cuba door dr. Orfilio Pelaez Molina. Appellant had verzocht om een machtiging en vergoeding voor deze behandeling, maar gedaagde weigerde dit op basis van het Reglement zorgverzekering, dat stelt dat vergoedingen niet worden verstrekt voor behandelingen die niet tot het in Nederland gangbare terrein der geneeskunde behoren.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 27 november 1997, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. dr. F.T.I. Oey. Gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad oordeelde dat het advies van de medisch adviseur van gedaagde, dat ten grondslag lag aan de afwijzing van appellants verzoek, niet overhaast of onzorgvuldig tot stand was gekomen. De Raad concludeerde dat de behandelmethode van dr. Molina, die een combinatie van verschillende technieken omvatte, niet als gangbaar in Nederland kon worden beschouwd. Daarom werd de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd.

De Raad zag geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 8 januari 1998.

Uitspraak

96/7809 AW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A, wonende te B, appellant,
en
het dagelijks bestuur van het Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland te Nieuwegein, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de door de Arrondissementsrechtbank te Utrecht gegeven uitspraak van 11 juli 1996, nr. 95/3223 AW.
Bij aanvullend beroepschrift van 30 oktober 1996 heeft mr dr F.T.I. Oey, medisch advocaat te Asten, de gronden voor het beroep ingezonden.
Namens gedaagde is een verweerschrift met bijlagen ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 november 1997, waar appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr dr Oey voornoemd, en waar gedaagde zich niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad verwijst voor een meer uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten naar de aangevallen uitspraak en volstaat met de volgende vermelding.
Appellant is lijdende aan de oogziekte retinitis pigmentosa. Bij schrijven van 15 maart 1995 heeft appellant gedaagde verzocht hem een machtiging te verstrekken voor, en de kosten te vergoeden van, behandeling van deze oogziekte door de in Cuba praktiserende oogarts dr Orfilio Pelaez Molina. Bij beslissing van 21 maart 1995 heeft de regiodirecteur Noord-Brabant dit verzoek afgewezen.
Gedaagde heeft bij besluit van 7 augustus 1995 de afwijzing van appellants verzoek gehandhaafd.
De rechtbank heeft het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard omdat zij tot het oordeel is gekomen dat gedaagde terecht en op goede gronden tot zijn beslissing is gekomen.
Namens appellant is gesteld dat het advies van de medisch adviseur van gedaagde op grond waarvan gedaagde tot zijn afwijzing van het verzoek van appellant is gekomen overhaast en onzorgvuldig tot stand is gekomen. De medisch adviseur heeft appellant niet onderzocht, heeft nagelaten de behandelend oogarts van appellant te consulteren en heeft nagelaten een gedegen onderzoek in te stellen naar de therapeutische waarde van de in Cuba toegepaste behandeling van retinitis pigmentosa.
Gedaagde heeft ontkend dat het advies van de medisch adviseur overhaast en op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en gesteld dat op grond van het Reglement zorgverzekering geen vergoeding kan worden verstrekt omdat de door appellant voorgestane behandeling niet behoort tot het in Nederland gangbare terrein der geneeskunde.
De Raad overweegt het volgende.
In artikel 4, eerste lid aanhef en onder c van het toepasselijke Reglement zorgverzekering, als bedoeld in artikel 12 van de Gemeenschappelijke regeling Zorgverzekering Ambtenaren Nederland, is bepaald dat een vergoeding, als bedoeld in artikel 1 van dat reglement niet wordt verstrekt indien de kosten betrekking hebben op leveringen en verrichtingen, die niet behoren tot het in Nederland gangbare terrein der geneeskunde.
De behandelmethode van dr Molina, bestaande uit een combinatie van ozonbehandeling, elektrostimulatie, medicijnen en vitaminekuren gevolgd door een operatie, wordt naar de Raad is gebleken uitsluitend en alleen door hem in Cuba al jaren toegepast. Om hem moverende redenen heeft dr Molina tot nu toe de finesses van zijn behandeling geheim gehouden. Op grond van het voorgaande kan naar het oordeel van de Raad niet gesteld worden dat deze behandelmethode behoort tot het in Nederland gangbare terrein der geneeskunde.
Artikel 4, eerste lid aanhef en onder c staat derhalve een vergoeding van de door appellant gevraagde behandeling in de weg.
Naar uit het vorenstaande blijkt was voor de beoordeling door de medisch adviseur van de vergoeding van de gevraagde behandeling uitsluitend de vraag relevant of het een behandeling betreft die tot het in Nederland gangbare terrein der geneeskunde behoort, zodat de grieven van appellant met betrekking tot de totstandkoming van het medisch advies niet tot het beoogde doel kunnen leiden.
Gelet op vorenstaande overwegingen komt de aangevallen uitspraak niet voor vernietiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt derhalve als volgt:
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr W. van den Brink als voorzitter en mr H.R. Geerling-Brouwer en mr H.G. Lubberdink als leden, in tegenwoordigheid van P.H. Schippers als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 januari 1998.
(get.) W. van den Brink.
(get.) P.H. Schippers.
HD
5.01