ECLI:NL:CRVB:1998:AA8768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 1998
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
96/8073 MPW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.G. Treffers
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake de uitkeringswet voor gewezen militairen en de verrekening van inkomsten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant A. tegen de Staatssecretaris van Defensie. Appellant had eerder een besluit ontvangen van de Staatssecretaris, dat hij niet kon verenigen. De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage had het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 10 september 1998 was appellant niet aanwezig, maar de Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Geldof van Doorn.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden die door de rechtbank zijn vastgesteld als uitgangspunt genomen. De kern van de zaak is of de inkomsten van appellant, die bij zijn ontslag uit de militaire dienst op een bepaald grensbedrag waren vastgesteld, nog steeds vrijgesteld zijn van verrekening met de uitkering op basis van de Uitkeringswet gewezen militairen. Appellant had zijn werkzaamheden sinds 31 oktober 1993 onderbroken, wat volgens de Raad van invloed is op de vrijstelling van de inkomsten.

De Raad heeft geconcludeerd dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd kan worden. De Raad heeft geen redenen gevonden om af te wijken van de eerdere beslissing en heeft de strikte voorwaarden voor de vrijstelling van inkomsten bevestigd. De Raad heeft ook de omstandigheden van appellant, zoals de echtscheidingsperikelen, niet als voldoende geacht om de onderbreking van de werkzaamheden anders te interpreteren. De uitspraak werd gedaan op 22 oktober 1998.

Uitspraak

96/8073 MPW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A., wonende te B., appellant,
en
de Staatssecretaris van Defensie, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 11 december 1995 heeft gedaagde ten aanzien van appellant een in afschrift aan deze uitspraak gehecht besluit genomen.
De Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 30 juli 1996, nummer 96/324 MAWKLA, het beroep dat appellant tegen dit besluit heeft ingesteld, ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij de Raad hoger beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom appellant zich met de aangevallen uitspraak niet kan verenigen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 10 september 1998. Daar is appellant niet verschenen, terwijl gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr M.H.J. Geldof van Doorn, werkzaam bij USZO Defensie.
II. MOTIVERING
De Raad gaat voor zijn oordeelsvorming uit van de feiten en omstandigheden die de rechtbank bij de aangevallen uitspraak als vaststaande heeft aangenomen.
Ook in hoger beroep staat ter beantwoording de vraag of bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden is beslist dat de - bij zijn ontslag uit de militaire dienst per 1 juli 1987 op een bepaald grensbedrag vastgelegde - inkomsten van appellant uit of in verband met arbeid of bedrijf niet langer zijn vrijgesteld van verrekening met de hem toekomende uitkering ingevolge de Uitkeringswet gewezen militairen (hierna: de Wet), nu appellant zijn werkzaamheden sedert 31 oktober 1993 heeft onderbroken.
Evenals de rechtbank bij de aangevallen uitspraak beantwoordt de Raad die vraag bevestigend. De Raad kan de strekking van de terzake door de rechtbank gehanteerde overwegingen onderschrijven.
In dezen heeft de Raad met name laten wegen dat uit artikel 5, eerste lid, van de Wet, gelezen in onderling verband met het derde lid van dit artikel, duidelijk naar voren komt dat de onderhavige vrijstelling slechts kan gelden voor inkomsten uit (neven)werkzaamheden die reeds ter hand zijn genomen vóór het ontslag uit de militaire dienst; inkomsten uit nadien ter hand genomen arbeid komen zonder meer wel voor verrekening in aanmerking.
Nu aldus sprake is van een strict omschreven uitzondering op een algemeen geldende, wel tot verrekening leidende hoofdregel, acht de Raad gedaagde - mede uit oogpunt van te waarborgen rechtsgelijkheid ten opzichte van andere uitkeringgenietenden - gerechtigd aan die uitzondering ook strict de hand te houden. Dit geldt temeer nu gedaagde - naar uit de gedingstukken blijkt - appellant ten tijde van zijn ontslag uit militaire dienst nog uitdrukkelijk erop heeft gewezen dat vrijstelling slechts geldt voor zolang geen onderbreking van de werkzaamheden plaatsvindt.
De door appellant ook in hoger beroep benadrukte omstandigheid dat de in dezen opgetreden onderbreking van werkzaamheden, van eind oktober 1993 tot in april 1994, niet vrijwillig is geschied doch verband hield met echtscheidingsperikelen, acht ook de Raad - in het licht van het vorenstaande - niet van dien aard dat niet van onderbreking en derhalve van opnieuw ter hand nemen van werkzaamheden gesproken zou kunnen worden.
Al hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr J.G. Treffers als voorzitter en mr G.L.M.J. Stevens en mr H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 1998.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) E. Heemsbergen.