ECLI:NL:CRVB:1998:ZB7569
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- M.M. van Maurik
- H. Bolt
- J.W. Schuttel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-uitkering en procesrechtelijke waarborgen voor niet-Nederlands sprekenden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erfgenamen van A., die een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) hebben aangevraagd. A. ontving een AOW-uitkering en een toeslag, maar zijn remigratie-uitkering werd verlaagd. De Sociale Verzekeringsbank heeft de hoogte van de AOW-uitkering vastgesteld, maar A. betwistte de hoogte van zijn uitkering niet langer, maar gaf aan dat hij met het bedrag niet rond kon komen vanwege hoge ziektekosten. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het recht op een eerlijk proces, zoals gegarandeerd door artikel 6 van het EVRM, vereist dat voor de beoordeling van de tijdigheid van het hoger beroep niet de verzenddatum van de uitspraak, maar de verzenddatum van de vertaling van die uitspraak moet worden gehanteerd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, die het beroep van A. ongegrond had verklaard. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een hogere uitkering dan waarop A. volgens de wettelijke regels aanspraak had. De uitspraak werd gedaan op 6 februari 1998, met de bevestiging van de eerdere uitspraak en zonder termen voor proceskostenvergoeding.