ECLI:NL:CRVB:1999:AA8557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.G. Treffers
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Toekenning van uitkeringen aan vervolgingsslachtoffers van de Japanse bezetter in Nederlands-Indië
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van eiseres A., die een aanvraag heeft ingediend voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres, geboren in 1921, is weduwe van C., die in 1944 door de Japanse bezetter is geëxecuteerd. Eiseres stelt dat haar overleden echtgenoot tijdens de oorlog is geïnterneerd en tewerkgesteld door de Japanse bezetter. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat betrokkene vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 25 maart 1999, waarbij eiseres niet aanwezig was. De Raad heeft de vraag beantwoord of het besluit van de verweerster in rechte stand kan houden. De Raad overweegt dat de tewerkstelling van de inheemse bevolking op de Babar-eilanden door de Japanse bezetter niet kan worden beschouwd als vervolging, omdat deze tewerkstelling voortkwam uit een algemene behoefte aan arbeidskrachten en niet specifiek gericht was op personen met een vermeend Europees georiënteerde instelling.
De Raad concludeert dat de verweerster terecht heeft geoordeeld dat de omstandigheden van de zaak niet leiden tot een ander oordeel. De getuige D., die door eiseres is opgevoerd, heeft niet uit eigen waarneming kunnen verklaren over de situatie van betrokkene, aangezien hij elders verbleef tijdens de oorlog. De Raad verklaart het beroep van eiseres ongegrond en ziet geen aanleiding voor een vergoeding van proceskosten.