ECLI:NL:CRVB:1999:AA8643

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 mei 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/4454 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • J.H. van Kreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad inzake uitkering op basis van inkomen uit beëindigd bedrijf in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser A te B tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser heeft een beroep ingesteld tegen de vaststelling van de grondslag van zijn periodieke uitkering, die gebaseerd is op het inkomen dat hij genoot als eigenaar van een varkens- en kippenbedrijf in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 april 1999, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. M.E. Roggeveen en verweerster werd vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Krajenbrink.

De Raad heeft in eerdere uitspraken bepaald dat verweerster niet in redelijkheid kon weigeren om de grondslag van eisers uitkering vast te stellen op basis van zijn inkomen uit het bedrijf. In het bestreden besluit heeft verweerster het grondslagbedrag vastgesteld op f 55.560,- per jaar, maar eiser betwist deze vaststelling. Hij stelt dat de informatie van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIMK) ontoereikend is en dat zijn inkomen veel hoger was dan het door verweerster vastgestelde bedrag. Eiser voert aan dat hij niet modaal was en dat zijn bedrijf unieke kenmerken had.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat verweerster onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het inwinnen van advies en dat het advies van het EIMK niet de vereiste basis bood voor de vaststelling van het grondslagbedrag. De Raad vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerster opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser, waarbij de onzorgvuldige voorbereiding van het besluit in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op f 1.420,--.

Uitspraak

97/4454 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A te B, eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 22 april 1997, nummer JZ/0153001, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen betreffende toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep doen instellen op de bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend, waarna bij brief van 15 maart 1999 namens eiser een nader stuk is ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 april 1999. Daar is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door mr M.E. Roggeveen, verbonden aan EUVER Adviesbureau te Alblasserdam. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr E.H.J. Krajenbrink, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
De Raad volstaat met vermelding van de volgende feiten en omstandigheden onder verwijzing naar zijn op 23 januari 1997 onder nummer 95/8166 WUBO gegeven uitspraak voor een meer uitvoerige weergave.
Bij die uitspraak heeft de Raad bepaald dat verweerster niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om de grondslag van eisers periodieke uitkering vast te stellen op basis van het inkomen dat eiser als eigenaar van zijn in 1962 beëindigde varkens- en kippenbedrijf in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea genoot. Ter uitvoering van die uitspraak heeft verweerster bij het bestreden besluit, rekening houdend ingevolge artikel 10, derde lid, van de Wet met het meest vergelijkbare bedrijf in Nederland en mede gelet op de daartoe van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIMK) verkregen gegevens, het grondslagbedrag op f 55.560,- per jaar vastgesteld.
Eiser voert in beroep aan dat niet duidelijk is wat de van het EIMK verkregen gegevens inhouden, op wat voor cijfermateriaal die gegevens stoelen en welke criteria zijn gehanteerd. Eiser betoogt dat het bruto-inkomen per jaar vanaf 1953 f 48.000,- tot f 60.000,- bedroeg en het netto-inkomen per maand f 2.500,- tot f. 3.000,-, er 12 uur per dag werd gewerkt en blijkens een schatting van het Landbouw-Economisch Instituut het arbeidsinkomen van de modale melkveehouder onderscheidenlijk de modale akkerbouwer gemiddeld f 57.000,- onderscheidenlijk f 74.000,- per jaar bedraagt, terwijl volgens dit instituut bovendien met de rente op het voor een modaal bedrijf omstreeks f 2 mln. te stellen geïnvesteerde vermogen rekening dient te worden gehouden. Eiser meent voorts dat hij verre van modaal was en dat zijn bedrijf een uniek karakter had.
Verweerster brengt hier tegen in dat het EIMK een deskundig instituut en goede informatiebron is, alsmede dat verweerster geen gegevens bekend zijn waaruit zou kunnen blijken dat het advies van het EIMK onjuist is.
De Raad overweegt als volgt.
Verweerster heeft op het voor de adviesaanvraag aan het EIMK gebezigde formulier 1 februari 1995 vermeld als peildatum voor de vraag wat eiser met een vergelijkbaar bedrijf in Nederland verdiend zou hebben en voorts alleen meegedeeld dat eiser een varkens- en kippenbedrijf met een oppervlakte van 17 hectare uitoefende waarin 36 fulltime personeelsleden gedurende 40 uur per week en 52 weken per jaar werkzaam waren. Verweerster heeft niet vermeld op welke periode deze bedrijfsgegevens betrekking hebben hoewel daarvoor gezien de verschillen tussen de economische omstandigheden van 1962 en 1995 alle aanleiding was. Bij de vragen op het formulier naar omzet en bruto- en netto-winst heeft verweerster met het plaatsen van vraagtekens volstaan.
Het integrale advies van het EIMK luidt: "Naar aanleiding van de op dit formulier vermelde gegevens kan het inkomen uit bedrijf per 1 februari 1995 worden vastgesteld op f. 4.630,-- per maand (inclusief vacantietoeslag 8%). De bedrijfsinkomsten in de veeteelt fluctueren van jaar op jaar zeer sterk; bij het bovenstaande bedrag is uitgegaan van een gemiddelde over een reeks van jaren."
De Raad kan uit dit advies niet afleiden aan welke
periode het EIMK de bedrijfsgegevens heeft toegerekend (omstreeks 1962 of omstreeks 1995), of en zo ja hoe omrekening naar de peildatum 1 februari 1995 heeft plaatsgevonden, welk type bedrijf in Nederland het EIMK het meest vergelijkbaar heeft geacht en op welke gegevens inzake wélke reeks van jaren dit instituut is afgegaan. Het advies schiet aldus dermate tekort dat verweerster het grondslagbedrag niet op grond daarvan heeft kunnen vaststellen. Verweerster heeft op de zojuist bedoelde punten ook ter zitting geen enkele opheldering kunnen verschaffen en ook in hetgeen eiser schriftelijk in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding voor nader onderzoek gezien.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerster door bij het inwinnen van advies ontoereikende informatie te verstrekken niet de vereiste zorgvuldigheid betracht. Evenmin heeft zij met de vereiste zorgvuldigheid getoetst of het advies waarop zij zich verlaten heeft voor de vaststelling van het grondslagbedrag een voldoende basis bood. Nu het advies die basis niet bood berust het bestreden besluit tevens op ontoereikende gronden.
Het bestreden besluit moet derhalve worden vernietigd. Verweerster zal opnieuw op eisers bezwaar van 6 juni 1995 moeten beslissen, in welk verband de Raad er op wijst dat door de onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit in dit stadium nog niet kan worden ingeschat of het grondslagbedrag inderdaad, zoals eiser stelt, te laag is vastgesteld.
De Raad acht tenslotte termen aanwezig om verweerster te veroordelen in de kosten van eiser, welke zijn begroot op f 1.420,-- als kosten van verleende rechtsbijstand, zodat als volgt wordt beslist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat verweerster opnieuw besluit met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
Gelast de Pensioen- en Uitkeringsraad het door eiser betaalde griffierecht van f 50,-- te vergoeden;
Veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot f 1.420,--, te betalen door de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Aldus gegeven door mr G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr H.R. Geerling-Brouwer en mr J.H. van Kreveld als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 1999.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) E. Heemsbergen.