ECLI:NL:CRVB:1999:AA8643
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- J.H. van Kreveld
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad inzake uitkering op basis van inkomen uit beëindigd bedrijf in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea
In deze zaak gaat het om een beroep van eiser A te B tegen een besluit van de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser heeft een beroep ingesteld tegen de vaststelling van de grondslag van zijn periodieke uitkering, die gebaseerd is op het inkomen dat hij genoot als eigenaar van een varkens- en kippenbedrijf in het voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 1 april 1999, waarbij eiser werd bijgestaan door mr. M.E. Roggeveen en verweerster werd vertegenwoordigd door mr. E.H.J. Krajenbrink.
De Raad heeft in eerdere uitspraken bepaald dat verweerster niet in redelijkheid kon weigeren om de grondslag van eisers uitkering vast te stellen op basis van zijn inkomen uit het bedrijf. In het bestreden besluit heeft verweerster het grondslagbedrag vastgesteld op f 55.560,- per jaar, maar eiser betwist deze vaststelling. Hij stelt dat de informatie van het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIMK) ontoereikend is en dat zijn inkomen veel hoger was dan het door verweerster vastgestelde bedrag. Eiser voert aan dat hij niet modaal was en dat zijn bedrijf unieke kenmerken had.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat verweerster onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij het inwinnen van advies en dat het advies van het EIMK niet de vereiste basis bood voor de vaststelling van het grondslagbedrag. De Raad vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerster opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser, waarbij de onzorgvuldige voorbereiding van het besluit in acht moet worden genomen. Tevens wordt verweerster veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op f 1.420,--.