ECLI:NL:CRVB:1999:AA8752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- S.P. Madunic
- G. van der Wiel
- F.A.M. Stroink
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering op grond van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante A tegen het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) betreffende de terugvordering van een bedrag van ¦ 62.270,23 wegens onverschuldigd betaalde uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997, waarbij het Lisv in de plaats is getreden van de betrokken bedrijfsvereniging. Appellante heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank te Breda van 10 mei 1996. Tijdens de zitting op 3 februari 1999 is appellante niet verschenen, terwijl gedaagde vertegenwoordigd was door mr T.L. Muller.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het bestreden besluit van privaatrechtelijke aard is en dat er geen basis is voor een bestuursrechtelijke verhouding tussen gedaagde en appellante. Het hoger beroep is ongegrond verklaard, maar gedaagde is wel veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op ¦ 710,-, en moet het griffierecht van ¦ 50,- vergoeden. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, die zich onbevoegd had verklaard in deze kwestie.
De zaak is complex door de achtergrond van appellante, die haar partner C in 1991 om het leven heeft gebracht en het stoffelijk overschot heeft verborgen. Dit heeft geleid tot de onterecht doorbetaling van de WAO-uitkering aan C, die sinds 1970 een uitkering ontving. De rechtbank heeft geoordeeld dat de terugvordering niet als een bestuursrechtelijk besluit kan worden aangemerkt, maar als een privaatrechtelijke kwestie, wat de uitkomst van het hoger beroep heeft beïnvloed.