ECLI:NL:CRVB:2000:AE7890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
97/11913 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Raadskamer WUV inzake uitkeringen vervolgingsslachtoffers

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen een besluit van de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, genomen op 28 november 1997, waarbij een aanvraag van eiser voor een voorziening ter zake van de aanschaf van een auto werd afgewezen. Eiser, die als vervolgde en uitkeringsgerechtigde wordt erkend, heeft in zijn beroepschrift uiteengezet waarom hij het niet eens is met het besluit. Hij heeft daarbij gewezen op de verslechtering van zijn geestelijke toestand, die onder andere het gevolg is van een tragisch ongeval met zijn jongste zoon in mei 1998.

De behandeling van de zaak vond plaats op 21 april 2000, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerster vertegenwoordigd werd door C.J. van der Zaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische gegevens van eiser in overweging genomen, waaronder adviezen van geneeskundig adviseurs en rapporten van eisers huisarts en fysiotherapeut. De Raad concludeert dat er geen totale beperking is voor het gebruik van het openbaar vervoer, wat een voorwaarde is voor de toekenning van de gevraagde vergoeding voor de aanschaf van een auto.

De Raad heeft vastgesteld dat eiser, hoewel hij psychische klachten heeft, in staat is om onder begeleiding te reizen, bijvoorbeeld per vliegtuig. Gezien deze bevindingen heeft de Raad geen redenen gevonden om het besluit van verweerster te vernietigen. Eiser werd erop gewezen dat hij, indien zijn situatie verslechtert, een nieuwe aanvraag kan indienen. De Raad heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
97/11913 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam eiser], wonende te [naam woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 28 november 1997, nr. A 12233/BZ 35635/97/1684, ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij de Raad. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 28 maart 2000 heeft eiser nadere gronden voor het beroep aangereikt. Hij heeft daarbij met name gewezen op de verslechtering van zijn geestelijke toestand o.a. door een tragisch ongeval van zijn jongste zoon in mei 1998.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 april 2000. Daar is eiser in persoon verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door C.J. van der Zaan, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Verweerster heeft aanvaard dat de bij eiser bestaande psychische klachten door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd.
In november 1996 heeft eiser bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om onder andere toekenning van een voorziening ter zake van de aanschaf van een auto.
Verweerster heeft die aanvraag bij besluit d.d. 25 augustus 1997, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, afgewezen op de grond dat bij eiser geen sprake is van een totale beperking voor het gebruik van het openbaar vervoer zodat deze voorziening op grond van de causale ziekten en gebreken niet als medisch noodzakelijk, noch als medisch-sociaal wenselijk kan worden beoordeeld.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit in rechte kan standhouden. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
De Raad is heeft reeds vaker als zijn oordeel uitgesproken dat verweerster terecht uitgaat van de opvatting dat eerst dan aanleiding bestaat voor de gevraagde vergoeding van de aanschafkosten van een auto indien sprake is van een volledige beperking om met alle middelen van het openbaar vervoer te reizen ten gevolge van de uit de vervolging ontstane medische klachten.
In het geval van eiser heeft verweerster in overeenstemming met de adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad geoordeeld dat een totale beperking ten aanzien van het gebruikmaken van het openbaar vervoer zich niet voordoet. Aan deze adviezen liggen ten grondslag medische gegevens van eisers fysiotherapeut, W.J. Crouwel en van eisers huisarts, R. Nunes Vaz, alsmede het rapport dat één van de geneeskundig adviseurs, R. Loonstein, op 14 april 1997 na onderzoek van eiser heeft uitgebracht. Uit dat rapport komt naar voren dat eiser op grond van zijn psychische klachten in combinatie met zijn niet causale rug-, been- en fobische klachten in het dagelijks leven een totale beperking ondervindt waardoor hij gewoonlijk geen gebruik maakt van het openbaar vervoer. Het is de Raad niet ontgaan dat verweerster om die reden aan eiser een vergoeding voor de kosten verbonden aan vervoer voor het onderhouden van sociale contacten heeft verleend.
Voorts heeft de Raad uit voornoemde medische adviezen opgemaakt dat van een totale beperking voor alle vormen van vervoer op grond van zijn causale psychische klachten geen sprake is aangezien eiser - zij het onder begeleiding - in staat is per vliegtuig te reizen.
De Raad heeft in de beschikbare medische gegevens derhalve geen aanknopingspunten kunnen vinden om het standpunt van verweerster voor onjuist te houden.
Dit betekent dat voor vernietiging van het bestreden besluit geen grond bestaat, zodat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard.
Ter voorlichting van eiser merkt de Raad nog op, dat als eiser meent dat zijn psychische toestand zich de laatste tijd verslechtert, het eiser vrij staat om op basis van nieuwe gezichtspunten bij verweerster een hernieuwde aanvraag in te dienen.
De Raad die, ten slotte, geen termen aanwezig acht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in zake een vergoeding van proceskosten, beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr H.R. Geerling-Brouwer, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2000.
(get.) H.R. Geerling-Brouwer.
(get.) E. Heemsbergen.