[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Ambt Montfort, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr D. Gregoire, advocaat te Sittard, op bij een aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de Arrondissementsrechtbank te Roermond op 7 mei 1998 tussen partijen gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 14 maart 2000, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant woonde tot 4 maart 1997 met zijn partner in een dienstwoning van de Stichting Wonen Midden Limburg, voor welke stichting hij als huismeester werkzaam was. Appellant is bij schriftelijke overeenkomst van 18 november 1991 met genoemde stichting onder meer overeengekomen dat hij na zes maanden ziekte de dienstwoning dient te verlaten en dat de stichting in die situatie voor passende woonruimte zal zorgdragen.
Vanaf 31 december 1995 is appellant ziek. In augustus 1996 is appellant door voornoemde stichting tweemaal vervangende woonruimte aangeboden, welk aanbod door hem als niet passend van de hand is gewezen. Als gevolg van een op 22 november 1996 door de president van de rechtbank te Roermond uitgesproken ontruimingsvonnis heeft appellant op 3 maart 1997 zijn dienstwoning in Roermond moeten verlaten. Hij heeft vervolgens bij gebrek aan vervangende woonruimte zijn intrek genomen in een stacaravan op camping Reigershorst te Montfort. Op 25 februari 1997 heeft appellant in de gemeente Roermond een aanvraag om bijstand ingediend ter voorziening in de huurkosten van de caravan, welke aanvraag ter behandeling is doorgezonden naar de gemeente Ambt Montfort. Gedaagde heeft deze aanvraag bij besluit van 23 mei 1997 afgewezen, welk besluit na gemaakt bezwaar bij besluit van 16 september 1997 is gehandhaafd, kort gezegd op grond van de overweging dat appellant uit zijn periodieke inkomen voor deze kosten had kunnen reserveren en dat voorts door de werkgever een tegemoetkoming in deze kosten kan worden verstrekt.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van 16 september 1997 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat in het geval van appellant in het geheel geen aanspraak bestond op huursubsidie, omdat de door hem gehuurde caravan niet is geplaatst op een erkende standplaats, zodat, gelet op het bepaalde in artikel 17, derde lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) ook geen recht op bijstand ingevolge de Abw bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de Abw.
In hoger beroep is van de zijde van appellant gemotiveerd bestreden dat geen sprake zou zijn van dringende redenen. Appellant stelt door de gedwongen ontruiming van zijn dienstwoning in een noodsituatie te zijn geraakt, waarin hij op zeer korte termijn een dak boven zijn hoofd moest vinden.
De Raad heeft het volgende overwogen.
De vraag of de ten tijde hier in geding vigerende Wet individuele huursubsidie in het geval van appellant als een passende en toereikende voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Abw moet worden aangemerkt, dient te worden beantwoord aan de hand van de feitelijke situatie.
De Raad stelt vast dat appellant gelet op artikel 1, zesde lid, van de Wet individuele huursubsidie niet als huurder van een woonwagen in de zin van die wet kan worden aangemerkt, aangezien hij een caravan op een niet erkende standplaats huurt, en derhalve niet in aanmerking komt voor huursubsidie.
Hieruit volgt dat appellant ter voorziening in de woonkosten niet daadwerkelijk een beroep kon doen op een andere regeling. Evenmin doet zich een situatie als bedoeld in artikel 17, derde lid, van de Abw voor, dat bepaalde kosten van een aanspraak op huursubsidie zijn uitgesloten, aangezien voor de door appellant gekozen woonvorm in het geheel geen aanspraak op huursubsidie bestaat.
De Raad komt in verband hiermee, anders dan gedaagde en de rechtbank, tot het oordeel dat appellant voor de voorziening in zijn woonkosten geen beroep kon doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, zodat de aanvraag om bijzondere bijstand niet kon worden geweigerd op grond van artikel 17, eerste en derde lid, van de Abw.
Het bestreden besluit mist dan ook een draagkrachtige motivering. Daarom dient dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te worden vernietigd.
Ter uitvoering van deze uitspraak dient gedaagde alsnog te onderzoeken of appellant aanspraak kan maken op de door hem gevraagde bijstand ter voorziening in de huurkosten van een caravan. Ten overvloede tekent de Raad aan dat gedaagde gerechtigd is daarbij in overweging te nemen of er, gezien de hier voren vastgestelde feiten, geen grond bestaat ten aanzien van appellant alsnog toepassing te geven aan artikel 14 van de Abw.
Appellant heeft verzocht de gemeente Ambt Montfort op grond van artikel 8:73 van de Awb te veroordelen in de schade aan de kant van appellant.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat het bestreden besluit wordt vernietigd op grond van gebreken in de totstandkoming ervan en dat gedaagde een nieuw besluit dient te nemen. Daarom ligt het thans niet op de weg van de Raad om zich over mogelijke schade, die overigens door appellant niet nader is toegelicht, uit te spreken omdat nog niet vaststaat hoe het nieuwe besluit zal gaan luiden.
Gedaagde zal bij het nemen van een nieuw besluit tevens aandacht moeten besteden aan de vraag of en in hoeverre er termen zijn om schade te vergoeden.
De Raad acht, ten slotte, termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op (f 710,-- + f 710,-- =) f 1.420,-- in totaal.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant zowel in beroep als in hoger beroep tot een bedrag, groot f 1.420,--, te betalen door de gemeente Ambt Montfort.
Gelast de gemeente Ambt Montfort aan appellant het gestorte bedrag van f 55,-- in beroep en f 160,-- in hoger beroep (in totaal f 215,--) te vergoeden;
Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr J.G. Treffers als voorzitter en mr drs N.J. van Vulpen Grootjans en prof. mr F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van I.J.M. Peereboom-Nieuwenburg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2000.
(get.) I.J.M. Peereboom-.Nieuwenburg.