ECLI:NL:CRVB:2001:AD3977

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 september 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
99/1402 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • M.A. Hoogeveen
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake schadevergoeding onder de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, A., tegen een besluit van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, dat haar een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) heeft geweigerd. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na eerdere uitspraken van de rechtbank te Zwolle, die het beroep van appellante gegrond verklaarde en het besluit van gedaagde vernietigde. De rechtbank had gedaagde ook veroordeeld tot schadevergoeding, maar dit verzoek werd later afgewezen. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.S. Visser, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing.

Tijdens de zitting op 24 juli 2001 is de zaak behandeld. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank beoordeeld, waarbij het verzoek om schadevergoeding voor bepaalde posten werd afgewezen. De Raad is van mening dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld over de schadeposten "interen op eigen vermogen" en "fiscale aspecten". De Raad bevestigt de overwegingen van de rechtbank en komt tot de conclusie dat er geen termen zijn om de schadevergoeding toe te kennen, aangezien de nabetaling van de AAW-uitkering en de wettelijke rente daarover de schadeposten hebben verholpen.

De Raad besluit de aangevallen uitspraak te bevestigen voor zover deze is aangevochten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 september 2001.

Uitspraak

99/1402 AAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[A.], wonende te [B.], appellante,
en
het Landelijk instituut sociale verzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij het bestreden besluit van 23 maart 1995 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toe te kennen, onder overweging dat appellante op en na 1 september 1993 minder dan 25 respectievelijk 15% arbeidsongeschikt was.
De rechtbank te Zwolle heeft bij uitspraak van 1 augustus 1997 onder meer het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Voorts is gedaagde bij die uitspraak veroordeeld tot vergoeding van schade met bepaling dat omtrent het verzoek daartoe nog een beslissing zal worden genomen door de rechtbank en dat ter voorbereiding van een nadere uitspraak hieromtrent het onderzoek zal worden heropend.
Partijen hebben in die uitspraak berust. Gedaagde heeft appellante ƒ 6.689,63 in verband met wettelijke rente over de nabetaalde uitkering uitbetaald.
Vervolgens heeft de rechtbank te Zwolle bij uitspraak van 12 februari 1999 het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Namens appellante is mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal, bij beroepschrift van 14 maart 1999 van laatstgenoemde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 24 juli 2001, waar voor appellante is verschenen mr. Visser, en waar namens gedaagde is verschenen drs. E.H. Siemeling, werkzaam bij Gak Nederland B.V.
II. MOTIVERING
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank over meerdere schadeposten beslist. Blijkens het beroepschrift en het verhandelde ter zitting is het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak beperkt voor zover daarbij het verzoek om schadevergoeding ingevolge artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is afgewezen terzake van de posten "interen op eigen vermogen" en "fiscale aspecten".
In de aangevallen uitspraak, waarin appellante als "eiseres" is aangeduid, heeft de rechtbank met betrekking tot de post "interen op eigen vermogen" het volgende overwogen:
"Aan eiseres is een nabetaling verstrekt van ƒ 101.455,40. Na verrekening met de sociale diensten van de gemeenten Zwolle en Vlagtwedde is aan eiseres een bedrag van ƒ 40.668,02 bruto (= ƒ 23.421,64 netto) uitgekeerd. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook na deze nabetaling geen sprake (meer) van schade ter zake van intering op het eigen vermogen. Het vermogen van eiseres is per saldo immers niet kleiner geworden. Indien eiseres in de periode van
15 september 1994 tot 1 juni 1995 in het genot van een AAW-uitkering zou zijn geweest, dan zou eiseres niet een bedrag van ƒ 23.196,72 op haar toenmalige vermogen hebben ingeteerd. Door de nabetaling van haar AAW-uitkering en de wettelijke rente daarover is echter aan deze schadepost tegemoetgekomen."
De Raad kan zich met die overwegingen van de rechtbank geheel verenigen en heeft daaraan niets toe te voegen. Terecht heeft de rechtbank met verwijzing naar de door gedaagde betaalde wettelijke rente over de nabetaling het verzoek om schadevergoeding, ook voor zover betrekking hebbend op het tijdelijk niet kunnen beschikken over het ingeteerde vermogen, afgewezen.
Wat betreft de post "fiscale aspecten" is door mr. Visser gesteld dat deze post overeenkomstig het oordeel van de rechtbank slechts voor toewijzing in aanmerking zou kunnen komen als appellante in verband met de post "interen op eigen vermogen" schadevergoeding zou toekomen.
Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de Raad het met de rechtbank eens is met betrekking tot de post "interen op eigen vermogen", behoeft deze post bij gebreke van te vergoeden schade geen nadere bespreking meer.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. M.A. Hoogeveen en mr. C.W.J. Schoor als leden in tegenwoordigheid van S. van der Zee als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 4 september 2001.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) S. van der Zee.
MC