ECLI:NL:CRVB:2002:AD9984

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/3071 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van betaling griffierecht in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep diende, ging het om de tijdigheid van de betaling van het griffierecht in het kader van een hoger beroep. Appellante, vertegenwoordigd door mr. A.H. Westendorp, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak kwam aan de orde na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De kern van het geschil was of het griffierecht tijdig was voldaan. De gemachtigde van appellante stelde dat het griffierecht op 24 juni 2000 was gestort, maar de Raad ontving een brief van gedaagde waarin werd gesteld dat de datum van bijschrijving op de rekening van de Raad bepalend was voor de tijdigheid. De Raad heeft vastgesteld dat het griffierecht op 25 juni 2000 valutair was bijgeschreven, wat één dag voor de deadline was. Hierdoor oordeelde de Raad dat het griffierecht tijdig was voldaan en het hoger beroep ontvankelijk was. De eerdere uitspraak van 28 februari 2001 werd vervallen verklaard en het verzet tegen de uitspraak van 4 augustus 2000 werd gegrond verklaard. De uitspraak werd gedaan op 23 januari 2002.

Uitspraak

01/3071 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats] appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Mr. A.H. Westendorp, advocaat te Den Haag, heeft als gemachtigde van appellante bij schrijven van 1 februari 2000 hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Den Haag op 21 december 1999 tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij uitspraak van 4 augustus 2000 heeft de Raad het tegen voormelde uitspraak ingestelde hoger beroep, geregistreerd onder nummer 00/557 WAO, niet-ontvankelijk verklaard op grond van de overweging dat appellante het voor het instellen van hoger beroep verschuldigde griffierecht niet tijdig heeft voldaan nu het griffierecht één dag na afloop van de termijn, op
27 juni 2000, op de rekening van de Raad is bijgeschreven.
Namens appellante is mr. Westendorp, voornoemd, bij faxbericht van 31 augustus 2000 van deze uitspraak in verzet gekomen daartoe stellende dat hij het verschuldigde griffierecht op 24 juni 2000 op de rekening van de Raad heeft gestort. De Raad heeft bij uitspraak van 28 februari 2001 het verzet ongegrond verklaard.
De Raad heeft partijen bij schrijven van 3 oktober 2001 een rapport van 2 oktober 2001 toegezonden ter zake van een ingesteld onderzoek naar betaling van het griffierecht, en gedaagde bij brief van 31 oktober 2001 in de gelegenheid gesteld op dit rapport te reageren.
Bij schrijven van 8 november 2001 heeft gedaagde de Raad een reactie op dit rapport doen toekomen.
II. MOTIVERING
De Raad overweegt dat voor hem, na onderzoek bij Fiscale Economische Zaken (FEZ) en uit het rekeningafschrift van de Raad van 27 juni 2000, is komen vast te staan dat het op 24 juni 2000 door de gemachtigde van appellante op de rekening van de Raad gestorte griffiegeld op 25 juni 2000 valutair is bijgeschreven op deze rekening.
In artikel 22 van de Beroepswet is bepaald dat voor de tijdigheid van de betaling van het griffierecht bepalend is de dag waarop het bedrag is bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep.
Gedaagde heeft de Raad bij brief 8 november 2001 medegedeeld dat als 'datum van bijschrijving' in de zin van artikel 22 van de Beroepswet moet worden beschouwd de datum waarop de bekendmaking van de bijschrijving aan rechthebbende, in casu de Raad, heeft plaatsgevonden. Deze datum is 27 juni 2001.
De Raad kan gedaagde niet volgen in dit oordeel. De Raad merkt daartoe op dat op het moment dat het griffierecht valutair is bijgeschreven op de rekening van de Centrale Raad van Beroep, de Raad over het griffierecht kan beschikken. Nu het griffierecht op 25 juni 2000, derhalve 1 dag voor het einde van de termijn voor voldoening van het griffierecht, valutair op de rekening van de Raad is bijgeschreven is het griffierecht tijdig voldaan en is het hoger beroep derhalve ontvankelijk.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat de uitspraak van 28 februari 2001 vervallen dient te worden verklaard en het verzet tegen de uitspraak van 4 augustus 2000 alsnog gegrond dient te worden verklaard.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart de uitspraak van de Raad van 28 februari 2001 vervallen;
Verklaart het verzet tegen de uitspraak van 4 augustus 2000 gegrond.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2002.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M.H.A. Jenniskens.