ECLI:NL:CRVB:2002:AE6362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/2631 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1946 te Pontianak (Borneo), een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag was gebaseerd op gezondheidsklachten die eiseres toeschrijft aan de spanningen die haar moeder heeft ervaren tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap-tijd. Eiseres stelt dat deze ervaringen een negatief effect op haar ontwikkeling hebben gehad, zelfs voordat zij geboren werd.

De Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad heeft de aanvraag afgewezen, omdat er geen bewijs was dat eiseres persoonlijk betrokken was bij de ongeregeldheden die onder de werkingssfeer van de Wet vallen. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij haar eerdere argumenten herhaalde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 8 mei 2002 behandeld, waarbij eiseres in persoon verscheen en verweerster vertegenwoordigd werd door A.T.M. Vroom-van Berckel.

De Raad oordeelt dat de Wet duidelijk stelt dat alleen degenen die na de oorlog lichamelijk of psychisch letsel hebben opgelopen door ongeregeldheden, als burger-oorlogsslachtoffer kunnen worden erkend. Aangezien eiseres niet zelf betrokken was bij de ongeregeldheden en de gebeurtenissen die haar moeder heeft meegemaakt niet onder de werkingssfeer van de Wet vallen, heeft de Raad de afwijzing van de aanvraag door verweerster terecht geacht. De Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

01/2631 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 30 maart 2001, kenmerk JZ/X/2001/165, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld. In haar - later aangevulde - beroepschrift heeft zij uiteengezet waarom zij zich niet met dit besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting op 8 mei 2002. Eiseres is in persoon verschenen. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren in 1946 te Pontianak (Borneo) in voormalig Nederlands-Indië, heeft in mei 2000 een aanvraag ingediend om erkenning als burger-oorlogsslachtoffer en toekenning van de toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Wet alsook een voorziening voor ongedekte medische en paramedische kosten. Zij heeft die aanvraag gebaseerd op gezondheidsklachten die naar haar mening zijn terug te voeren op gebeurtenissen die door haar moeder op Java zijn meegemaakt in de periode dat zij zwanger was van haar en die reeds toen hun weerslag hebben gehad op haar alsook de nadien door haar als baby op Borneo meegemaakte spanningsvolle gezins- en andere omstandigheden.
Bij besluit van 10 november 2000, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerster die aanvraag afgewezen, overwegende dat niet is gebleken dat eiseres is getroffen door onder de werkingssfeer van de Wet vallend oorlogsgeweld. Daarbij heeft verweerster aangetekend dat geen aanknopingspunten zijn gevonden om aan te nemen dat eiseres op enigerlei wijze persoonlijk betrokken is geweest bij ongeregeldheden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder f, van de Wet. Tijdens de zwangerschap van haar moeder meegemaakte gebeurtenissen kunnen niet onder werkingssfeer van de Wet worden gebracht, omdat de ongeboren vrucht niet als burger-oorlogsslachtoffer kan worden aangemerkt, terwijl daaronder evenmin kunnen worden gebracht ongeregeldheden die eventueel door eiseres zijn meegemaakt na de souvereiniteitsoverdracht, aldus ten slotte verweerster.
Onder die omstandigheden heeft verweerster van een medische beoordeling afgezien.
In beroep heeft eiseres in essentie hetzelfde aangevoerd als ter onderbouwing van haar aanvraag. Ter zitting is nader gebleken dat de kern van het betoog van eiseres erin is gelegen dat de door ongeregeldheden veroorzaakte spanningen waaraan haar moeder tijdens de op Java meegemaakte Japanse bezettingsperiode en daarop gevolgde Bersiap-tijd heeft blootgestaan vóór haar geboorte, later in het betrekkelijk rustige Pontianak (Borneo) waarheen het gezin waarvan zij deel is gaan uitmaken was verhuisd, een dermate negatief effect op haar ontwikkeling hebben gehad dat verweerster haar als burger-oorlogsslachtoffer had dienen te erkennen.
De Raad volgt eiseres niet in dat betoog.
In artikel 2, eerste lid, onder f, van de Wet is bepaald dat voor de toepassing van het bij of krachtens de Wet bepaalde onder burger-oorlogsslachtoffer wordt verstaan degene die in de na-oorlogse jaren in het voormalige Nederlands-Indië als burger lichamelijk of psychisch letsel heeft opgelopen bij ongeregeldheden die zich nauw aansluitend aan de oorlog tot 27 december 1949 aldaar hebben voorgedaan en die naar aard en gevolgen vergelijkbaar zijn met de omstandigheden bedoeld onder a, b, c of d, ten gevolge van welk letsel hij blijvend invalide is geworden of is overleden.
Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster onder de hiervoor vermelde omstandigheden terecht geen aanleiding gezien om eiseres onder de werkingssfeer van de Wet te brengen, nu ook de Raad in constante jurisprudentie - laatstelijk bij zijn uitspraken van 7 juni 2001, kenmerk 99/5195 WUBO, en 19 juli 2001, kenmerk 98/5426 WUBO - heeft aanvaard dat een ongeboren vrucht niet kan worden aangemerkt als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet respectievelijk dat hetgeen de moeder is overkomen niet een gebeurtenis is waardoor degene die later uit die moeder is geboren persoonlijk is getroffen. De erkenning als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet is gebonden aan de in de Wet omschreven gebeurtenissen. Wat eiseres nastreeft gaat de grenzen van de Wet (verre) te buiten, zodat zij daarin niet kan worden gevolgd.
Nu van oorlogsgeweld in de zin van de Wet geen sprake is, heeft verweerster terecht van een medisch onderzoek van eiseres afgezien.
Gelet op het vorenstaande bestaat in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond voor vernietiging van het bestreden besluit, zodat het tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Aangezien voorts geen termen aanwezig zijn voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.D.M. van Diepenbeek als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van L. Jörg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2002.
(get.) W.D.M. van Diepenbeek.
(get.) L. Jörg.
RB1306