ECLI:NL:CRVB:2002:AE8707
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- S.A.M. Schoenmaker-Zehenpfenning
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake opgelegde boete wegens schending inlichtingenverplichting onder de Werkloosheidswet
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 september 2002, gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellant had een boete opgelegd gekregen van f 300,-- wegens het schenden van de inlichtingenverplichting onder de Werkloosheidswet (WW). De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De appellant stelde dat hij zijn mededelingsplicht niet had geschonden, omdat hij had geprobeerd om zijn werkzaamheden aan gedaagde door te geven, maar dit niet was aangekomen.
De Raad heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van de WW en het Boetebesluit Sociale zekerheidswetten. De Raad concludeerde dat de appellant zijn verplichtingen niet was nagekomen, omdat hij niet had vermeld dat hij in de betreffende periode had gewerkt. Hierdoor was er ten onrechte een uitkering van f 419,60 aan hem betaald. De Raad oordeelde dat de opgelegde boete van f 300,-- niet terecht was en dat de boete verlaagd moest worden naar € 45,--, conform de gewijzigde regelgeving.
De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de Raad bepaalde dat de gedaagde, het Uwv, de proceskosten van de appellant diende te vergoeden. De kosten werden vastgesteld op € 7,61, en het Uwv moest ook het betaalde recht van totaal € 102,12 aan de appellant vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de inlichtingenverplichting door uitkeringsgerechtigden en de gevolgen van het niet naleven daarvan.