ECLI:NL:CRVB:2002:AE9319

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4909 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • D.J. van der Vos
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering Ziektewetuitkering na ziekmelding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een uitkering op basis van de Ziektewet toe te kennen. Appellante, die op 8 mei 2000 ziek werd na een uitzendovereenkomst bij een kwekerij, had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van 22 augustus 2000 waarin haar werd medegedeeld dat zij geen recht had op een Ziektewetuitkering, omdat haar werkgever verplicht was haar loon door te betalen. De rechtbank Breda had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 10 september 2002 behandeld, maar appellante was niet verschenen. De Raad heeft de feiten en de eerdere uitspraak van de rechtbank beoordeeld. De Raad bevestigde dat appellante recht had op loondoorbetaling door haar werkgever op basis van artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat een werknemer recht heeft op 70% van het loon gedurende 52 weken bij ziekte. De Raad oordeelde dat de weigering van het Uwv om een Ziektewetuitkering toe te kennen terecht was, omdat er recht op loondoorbetaling bestond.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet kon slagen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, met de griffier aanwezig. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 oktober 2002.

Uitspraak

01/4909 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[Naam appellante], wonende te [naam woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante is op bij aanvullend beroepschrift van 23 november 2001 aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Breda onder dagtekening 21 augustus 2001 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 21 december 2001 van verweer gediend en vervolgens desgevraagd bij schrijven van 5 juli 2002 nadere stukken ingezonden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 september 2002, waar appellante niet is verschenen en waar gedaagde zich -met kennisgeving- niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellante was laatstelijk op basis van een uitzendovereenkomst vanaf 7 februari 2000 werkzaam bij een kwekerij. Zij heeft zich op 8 mei 2000 voor dit werk ziek gemeld.
Bij besluit van 22 augustus 2000 heeft gedaagde geweigerd om appellante vanaf 8 mei 2000 een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toe te kennen onder overweging dat er recht bestaat op loondoorbetaling van het uitzendbureau (hierna: werkgever).
Bij besluit van 21 december 2000 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het door appellante tegen voormeld besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank het volgende overwogen:
"Op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, van de Ziektewet (hierna: ZW), kan geen ziekengeld worden betaald als er recht is op loon, zoals bedoeld in artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
Ingevolge artikel 7:629 BW heeft de werknemer voor een tijdvak van tweeënvijftig weken recht op betaling van 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon door de werkgever indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht, omdat hij daartoe door ziekte verhinderd was.
De werkgever van eiseres is aangesloten bij de Nederlandse Bond voor Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (hierna: NBBU). In casu is de NBBU-CAO voor uitzendkrachten (hierna: CAO) van toepassing. De CAO kent een zogenaamd uitzend-fasensysteem. Volgens de gegevens van de werkgever is eiseres ingedeeld in fase 3. In de toelichting op artikel 13, derde lid, van de CAO wordt aangegeven dat op de uitzendkracht in fase 3 het reguliere arbeidsovereenkomstenrecht van toepassing is, met uitzondering van artikel 7:668a BW.
Nu het reguliere arbeidsovereenkomstenrecht op eiseres van toepassing is, met daaronder artikel 7:629 BW, heeft verweerder terecht geoordeeld dat eiseres in verband met ziekte, met ingang van 8 mei 2000 recht heeft op loondoorbetaling door haar werkgever. Artikel 7:629 BW bepaalt dat de werknemer recht heeft op loondoorbetaling voor een tijdvak van 52 weken, zodat in dit geval de loondoorbetalingverplichting doorloopt tot einde dienstbetrekking, te weten tot
30 november 2000. Voor betaling van het ziekengeld over de periode van 8 mei tot 30 november 2000 dient eiseres zich dan ook tot haar werkgever te wenden. Het gegeven dat de werkgever (nog) geen ziekengeld heeft uitgekeerd maakt dat niet anders, nu een mogelijke weigering van de werkgever tot uitkering van het ziekengeld over te gaan, een privaatrechtelijke kwestie tussen eiseres en de werkgever betreft."
De vraag of gedaagde terecht heeft geweigerd appellante vanaf 8 mei 2000 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolgde de ZW beantwoordt de Raad, evenals de rechtbank, bevestigend. Hij stelt zich achter de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen zodat beslist wordt zoals hierna onder rubriek III is aangegeven.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8: 75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. D.J van der Vos en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2002.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.