ECLI:NL:CRVB:2002:AF0885
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- N.E. Nijdam
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de afwijzing van een Wajong-uitkering na hoger beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. Appellante had haar aanvraag ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat haar aanvraag op 14 oktober 1999 had afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante niet voldeed aan de inkomenseis die gold op de datum van haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag, vastgesteld op 1 januari 1996.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 20 september 2002 behandeld, waarbij appellante in persoon verscheen, bijgestaan door haar advocaat. De gedaagde partij, het Uwv, werd vertegenwoordigd door een medewerker. Appellante, geboren op 4 april 1954, heeft in het verleden gewerkt bij de Nederlandse Philips Bedrijven en heeft in 1977 een longoperatie ondergaan. In 1999 heeft zij een uitkering aangevraagd, waarbij zij als eerste arbeidsongeschiktheidsdag 13 januari 1996 heeft opgegeven, de dag waarop zij voor een tweede longoperatie in het ziekenhuis is opgenomen.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante door haar longklachten veelvuldig en soms langdurig heeft verzuimd, maar dat zij telkens haar werk heeft hervat voordat de wachttijd van 52 weken was voltooid. De Raad concludeert dat de omstandigheden waarin appellante werkte, niet leiden tot de conclusie dat zij arbeidsongeschikt was in de zin van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. Er zijn geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen.